ECLI:NL:CRVB:2023:1546

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
10 augustus 2023
Publicatiedatum
10 augustus 2023
Zaaknummer
22/2720 AW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Ambtenarenrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beëindiging van de vliegtoelage van een politie vlieger na verlies van functie-eisen

In deze zaak gaat het om het hoger beroep van appellante tegen de beëindiging van haar vliegtoelage door de korpschef van politie. De korpschef heeft op 20 oktober 2021 besloten de vliegtoelage van appellante te beëindigen met ingang van 30 november 2019, omdat appellante niet meer voldeed aan de functie-eisen voor de rol van Politie Vlieger. Appellante, die sinds 2009 als helikopterpiloot bij de politie werkt, had eerder een beperking opgelegd gekregen op single pilot IFR vliegen en had tijdelijk moeten stoppen met vliegen vanwege medische klachten. De rechtbank Den Haag verklaarde het beroep van appellante ongegrond, waarna zij hoger beroep instelde.

De Centrale Raad van Beroep heeft de zaak op 10 augustus 2023 behandeld. Appellante was aanwezig, bijgestaan door haar advocaat, terwijl de korpschef vertegenwoordigd werd door twee raadsheren. De Raad oordeelde dat de beëindiging van de vliegtoelage terecht was, omdat appellante niet meer voldeed aan de vereiste functie-eisen, zoals vastgelegd in het Basic Operations Manual van de afdeling Luchtvaart. De Raad concludeerde dat de korpschef in redelijkheid tot zijn besluit had kunnen komen en dat appellante geen recht had op behoud van haar vliegtoelage, noch op vergoeding van proceskosten of griffierecht.

De uitspraak bevestigt dat de beëindiging van de vliegtoelage in stand blijft, en dat appellante niet in aanmerking komt voor enige financiële compensatie.

Uitspraak

22/2720 AW
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag van 1 augustus 2022, 22/2430 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellante] te [woonplaats] (appellante)
de korpschef van politie (korpschef)
Datum uitspraak: 10 augustus 2023

PROCESVERLOOP

Met een besluit van 20 oktober 2021 heeft de korpschef de vliegtoelage van appellante beëindigd met ingang van 30 november 2019 en daarbij een afbouwregeling getroffen. Appellante heeft tegen de beëindiging van de vliegtoelage bezwaar gemaakt, maar de korpschef is met een besluit van 4 maart 2022 (bestreden besluit) bij de beëindiging gebleven.
Appellante heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. De rechtbank heeft in de aangevallen uitspraak het beroep ongegrond verklaard.
Namens appellante heeft mr. J.P.L.C. Dijkgraaf, advocaat, hoger beroep ingesteld. De korpschef heeft een verweerschrift ingediend. Partijen hebben over en weer nog een reactie ingediend.
De Raad heeft de zaak behandeld op een zitting van 29 juni 2023. Appellante is verschenen, bijgestaan door mr. Dijkgraaf. De korpschef heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. A.H.G.M. van den Boomen-Meeuwissen en A. Verbeek.

OVERWEGINGEN

Samenvatting

Appellante is het niet eens met de beëindiging van haar vliegtoelage met ingang van 30 november 2019. Zij vindt onder meer dat er geen geldige reden is om de vliegtoelage te beëindigen, omdat zij niet haar volledige vlieglicentie is kwijtgeraakt. Zij mag nog vliegen en is ook nog inzetbaar. De rechtbank heeft het beroep van appellante ongegrond verklaard. De Raad is van oordeel dat dit juist is. Dit betekent dat de beëindiging van de vliegtoelage in stand blijft.

Inleiding

1. Bij de beoordeling van het hoger beroep zijn de volgende feiten en omstandigheden van belang.
1.1.
Appellante werkt sinds 2009 bij de politie, in de functie van Politie Vlieger. Zij is helikopterpiloot.
1.2.
Op 27 augustus 2019 is aan appellante een beperking opgelegd op single pilot IFR vliegen. Op 4 november 2019 heeft appellante besloten tijdelijk te stoppen met vliegen, omdat zij ernstige klachten ten gevolge van de overgang ondervond. Sinds die datum is appellante niet meer ingezet om te vliegen.
1.3.
Op 30 november 2019 is de Type Rating EC 135/635 SP IR (rating) van appellante verlopen. Dit is volgens de korpschef één van de functie-eisen voor de Politie Vlieger.
1.4.
Op 25 januari 2021 heeft appellante meegedeeld weer operationeel te willen vliegen. Om weer operationeel te mogen vliegen, moest appellante een recurrency training EC 135 (VFR/IFR) met goed gevolg afleggen. Het is appellante niet gelukt om het onderdeel single pilot IFR met een voldoende af te sluiten, waardoor zij deze training niet met succes heeft afgerond.
1.5.
Nadat de korpschef zijn voornemen hiertoe bekend had gemaakt en appellante hierop haar zienswijze had gegeven, heeft de korpschef met een besluit van 20 oktober 2021 de aan appellante verstrekte vliegtoelage met ingang van 30 november 2019 beëindigd. Gelet op het tijdsverloop heeft de korpschef de start van de in de regelgeving opgenomen afbouw van de vliegtoelage vastgesteld op 1 december 2021.
1.6.
Met een besluit van 4 maart 2022 (bestreden besluit) heeft de korpschef het bezwaar van appellante tegen het besluit van 20 oktober 2021 ongegrond verklaard.
Uitspraak van de rechtbank
2. De rechtbank heeft het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard en daarmee het bestreden besluit in stand gelaten.
Het standpunt van appellante
3. Appellante is het met die uitspraak van de rechtbank niet eens. Wat zij daartegen heeft aangevoerd wordt hierna besproken.

Het oordeel van de Raad

4. De Raad beoordeelt of het oordeel van de rechtbank over de beëindiging van de vliegtoelage juist is. Hij doet dat aan de hand van de argumenten die appellante in hoger beroep heeft aangevoerd, de beroepsgronden. De Raad komt tot het oordeel dat het hoger beroep niet slaagt. Hierna legt de Raad uit hoe hij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
4.1.1.
Appellante voert aan dat een verkeerde uitleg wordt gegeven aan het begrip “loss of licence” in artikel 5, van de Regeling aanvullende arbeidsvoorwaarden luchtvaart politie (Regeling). Zij is immers nog steeds bevoegd om te vliegen en inzetbaar als tweede piloot. Daarom is geen sprake van een “loss of licence” en had haar vliegtoelage niet beëindigd mogen worden.
4.1.2.
Dit betoog slaagt niet. Artikel 5 van de Regeling, dat gaat over “Loss of license”, bepaalt in het eerste lid, op welke wijze ‘hij, die de bevoegdheid tot het uitoefenen van de functie vlieger tijdelijk dan wel blijvend verliest’ aanspraak heeft op een afbouwregeling van de vliegtoelage. Vlieger is in artikel 1, aanhef en onder d, van de Regeling gedefinieerd als de ambtenaar werkzaam bij de Landelijke eenheid in de LFNP functie Politie Vlieger of Chef Vlieger. Hieruit blijkt dat de aanspraak op een vliegtoelage onlosmakelijk is verbonden met de bevoegdheid tot het uitoefenen van de functie Politie Vlieger.
4.1.3.
Tussen partijen staat niet ter discussie dat de korpschef bevoegd is om de functie-eisen te bepalen. Deze eisen zijn neergelegd in het Basic Operations Manual van de afdeling Luchtvaart (BOM), dat, zo is tussen partijen niet in geschil, als beleid is aan te merken. Appellante betwist niet dat zij op grond van het BOM gezagvoerder van een EC 135 helikopter moet zijn en dat zij daarvoor de rating nodig heeft. Vast staat dat de rating van appellante per 30 november 2019 is vervallen. Het is appellante niet gelukt de recurrency in maart 2021 succesvol af te ronden, doordat zij niet kon voldoen aan het vereiste voor single pilot IFR vliegen. Dit betekent dat appellante vanaf 30 november 2019 niet langer voldoet aan de uit het BOM voortvloeiende functie-eisen van de functie Politie Vlieger. Hierdoor is zij op grond van het BOM niet langer bevoegd om haar functie uit te oefenen.
4.2.1.
Appellante stelt verder dat zij op basis van het in het verleden gevoerde beleid nog steeds had kunnen worden ingezet als tweede piloot. De korpschef heeft het beleid recent onnodig aangescherpt door de functie-eis om als single pilot IFR inzetbaar te zijn te stellen. Verder wijst zij er op dat zij vindt dat zij onheus is bejegend terwijl zij haar verantwoordelijkheid heeft genomen. Ook dit betoog slaagt niet.
4.2.2.
De korpschef heeft in de stukken en ter zitting gemotiveerd uiteengezet waarom de functie-eis om inzetbaar te zijn als single pilot IFR is opgenomen. Door de complexiteit en de hogere gevaarzetting die het operationeel vliegen bij de politie met zich meebrengt, worden hoge eisen gesteld aan de functie Politie Vlieger. Daarnaast heeft de korpschef toegelicht dat het BOM sinds 2012, in ieder geval voor wat betreft de hier aan de orde zijnde functie-eis, niet is gewijzigd. Wat appellante heeft aangevoerd vormt geen grond voor het oordeel dat de korpschef niet in redelijkheid tot zijn beleid heeft kunnen komen. De korpschef heeft gehandeld in overeenstemming met dit beleid. Wat appellante heeft aangevoerd omtrent de aard van haar medische klachten en de door haar ervaren onveilige werkomgeving leidt niet tot het oordeel dat er bijzondere omstandigheden zijn op grond waarvan de korpschef van dit beleid had moeten afwijken.
4.3.
De rechtbank heeft, anders dan appellante aanvoert, terecht overwogen dat nu het verlies van de bevoegdheid vóór de vijftigste verjaardag van appellante intrad, appellante niet op grond van artikel 5, derde lid, van de Regeling in aanmerking komt voor het behoud van haar toelage. Verder is niet gebleken dat de korpschef een beleid voert waarin de afbouwregeling van artikel 5, eerste lid, van de Regeling pas ingaat op het moment dat een benoeming in een andere functie heeft plaatsgevonden.
4.4.
De Raad is voorts van oordeel dat het beroep van appellante op het gelijkheidsbeginsel geen doel treft. De door appellante genoemde persoon die niet bij de politie in dienst is, maar als gastvlieger optreedt, is, zoals de korpschef terecht stelt, niet met appellante vergelijkbaar, omdat hij een geheel andere rechtspositie heeft.

Conclusie en gevolgen

5. Het hoger beroep slaagt dus niet. De aangevallen uitspraak wordt bevestigd. Dit betekent dat de beëindiging van de vliegtoelage in stand blijft.
6. Appellante krijgt daarom geen vergoeding voor haar proceskosten. Zij krijgt ook het betaalde griffierecht niet terug.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door J.J.T. van den Corput als voorzitter en L.M. Tobé en J.C.F. Talman, in tegenwoordigheid van R.R. Olde Engberink als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 10 augustus 2023.
(getekend) J.J.T. van den Corput
(getekend) R.R. Olde Engberink