Uitspraak
16 december 2019 (bestreden besluit 3), heeft het college die aanvragen afgewezen. Het college heeft zich daarbij op het standpunt gesteld dat appellant in drie gevallen onvoldoende inlichtingen heeft verschaft, in twee gevallen te laat een aanvraag heeft ingediend en in het laatste geval geen sprake was van een noodzakelijke procedure.
6 mei 2019 zijn betaald. Omdat appellant bij het ontstaan van de schulden en daarna een WIA-uitkering ontving, staat artikel 13, eerste lid, aanhef en onder g, van de PW aan de verlening van bijzondere bijstand in de weg.
Aangevallen uitspraak 1 (zaak 21/1502 PW)
Aangevallen uitspraak 2 (zaak 21/1501 PW)
4.7. Maar dit betekent niet dat het college de aanvraag had moeten toewijzen. Het college heeft zich in het verweerschrift terecht op het standpunt gesteld dat appellant de kosten al had voldaan, voordat hij de aanvraag indiende. Bij de aanvraag van 9 februari 2019 heeft appellant een bankafschrift overgelegd, waaruit blijkt dat hij op 28 januari 2019 de nota griffierecht van 16 januari 2019 met kenmerk “ROT 19/00215” al heeft betaald. Daarmee deden de kosten zich niet meer voor op het moment dat appellant de aanvraag heeft ingediend.
13 december 2018 bijzondere bijstand heeft aangevraagd. Niet is gebleken dat appellant in dit geval (ook) al eerder een aanvraag heeft ingediend.
Aangevallen uitspraak 3 (zaak 21/1226 PW)
9 februari 2019 een aanvraag heeft ingediend. Deze beroepsgrond slaagt.
Verzoek om schadevergoeding
Proceskosten
- bevestigt aangevallen uitspraak 1, voor zover aangevochten;
- bevestigt aangevallen uitspraak 2;
- vernietigt aangevallen uitspraak 3 en verklaart het beroep tegen het besluit van 6 januari 2020 ongegrond;
- wijst de verzoeken om veroordeling tot vergoeding van schade af;
- bepaalt dat het college het door appellant in hoger beroep betaalde griffierecht van € 268,- vergoedt.