ECLI:NL:CRVB:2023:1503

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
3 augustus 2023
Publicatiedatum
3 augustus 2023
Zaaknummer
22/1813 ZW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beëindiging van ziekengeld op basis van verdiencapaciteit na ziekte

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 3 augustus 2023 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Noord-Nederland. De appellant, die als servicemonteur werkzaam was, had zich ziekgemeld met rugklachten en ontving ziekengeld op grond van de Ziektewet. Het Uwv heeft na een beoordeling vastgesteld dat de appellant in staat was om meer dan 65% van zijn maatmaninkomen te verdienen, wat leidde tot de beëindiging van zijn ziekengeld per 23 augustus 2021. De rechtbank had het beroep van de appellant tegen dit besluit ongegrond verklaard, waarbij werd gesteld dat het Uwv zorgvuldig onderzoek had verricht en dat de medische beoordeling niet ter discussie stond.

In hoger beroep herhaalde de appellant zijn eerdere gronden en voerde aan dat de rechtbank ten onrechte geen deskundige had benoemd. De Raad oordeelde echter dat de rechtbank terecht geen aanleiding zag voor het inschakelen van een deskundige, aangezien er geen nieuwe medische gegevens waren ingediend die de eerdere beoordeling konden weerleggen. De Raad bevestigde de conclusie van de rechtbank dat het Uwv voldoende had gemotiveerd dat de functies die aan de beoordeling ten grondslag lagen, medisch geschikt waren voor de appellant. De uitspraak van de rechtbank werd dan ook bevestigd, en het hoger beroep van de appellant werd afgewezen.

De uitspraak benadrukt het belang van een zorgvuldige medische en arbeidskundige beoordeling bij de vaststelling van de verdiencapaciteit van een verzekerde na ziekte. De Raad bevestigde dat de aan de beoordeling ten grondslag liggende functies passend waren en dat de beëindiging van de ziekengelduitkering terecht was.

Uitspraak

22 1813 ZW

Datum uitspraak: 3 augustus 2023
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Noord-Nederland van 25 mei 2022, 21/3710 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (het Uwv)

PROCESVERLOOP

Namens appellant heeft mr. B. van Dijk, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 11 mei 2023. Appellant heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. Van Dijk. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. S. Praagman.

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellant is laatstelijk werkzaam geweest als fulltime servicemonteur bij [naam BV]. Op 6 januari 2020 heeft appellant zich, vanuit de situatie dat hij een uitkering op grond van de Werkloosheidswet ontving, ziekgemeld met toegenomen rugklachten. Het Uwv heeft appellant in aanmerking gebracht voor ziekengeld op grond van de Ziektewet (ZW).
1.2.
In het kader van een eerstejaars ZW-beoordeling (EZWb) heeft een verzekeringsarts appellant op 13 juli 2021 gezien. Deze arts heeft appellant belastbaar geacht met inachtneming van de beperkingen die zijn neergelegd in een Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) van 14 juli 2021. Een arbeidsdeskundige heeft vastgesteld dat appellant niet in staat is zijn eigen werk te verrichten, vervolgens drie functies geselecteerd en op basis van de drie functies met de hoogste lonen berekend dat appellant nog 85,90% van zijn zogeheten maatmaninkomen zou kunnen verdienen. Het Uwv heeft bij besluit van 22 juli 2021 vastgesteld dat appellant met ingang van 23 augustus 2021 geen recht meer heeft op ziekengeld, omdat hij meer dan 65% kan verdienen van het loon dat hij verdiende voordat hij ziek werd. Het bezwaar van appellant tegen dit besluit heeft het Uwv bij besluit van 28 oktober 2021 (bestreden besluit) ongegrond verklaard. Aan het bestreden besluit liggen rapporten van een verzekeringsarts bezwaar en beroep en een arbeidsdeskundige bezwaar en beroep ten grondslag.
2. De rechtbank heeft het beroep van appellant tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. Hiertoe heeft de rechtbank overwogen dat de verzekeringsartsen van het Uwv een zorgvuldig onderzoek hebben verricht. Bij het opstellen van de FML is rekening gehouden met alle beschikbare medische gegevens. Appellant heeft in beroep geen nadere medische gegevens overgelegd op basis waarvan aan de beoordeling van de verzekeringsartsen zou moeten worden getwijfeld. Aan de toekenning van een invalideparkeerkaart en een persoonsgebonden budget (pgb), kan niet de betekenis worden gegeven die appellant daaraan toekent. Aan deze verstrekkingen ligt een ander beoordelingskader ten grondslag. Het Uwv heeft dan ook terecht verwezen naar de uitspraak van de Raad van 5 juni 2013. [1] Omdat de rechtbank niet twijfelt over de medische beoordeling in deze zaak, heeft zij het verzoek om een deskundige te benoemen afgewezen. De arbeidsdeskundige bezwaar en beroep heeft daarnaast inzichtelijk gemotiveerd dat de geduide functies passend zijn. Dat de functie productiemedewerker industrie niet geschikt is vanwege het moeten kunnen beheersen van de Engelse taal, is inzichtelijk weersproken door de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep. Hij heeft toegelicht dat de vaktaal bestaat uit Engelse termen. Omdat cursisten al een tijdje hebben meegelopen op de werkvloer mag verondersteld worden dat zij bekend zijn met de Engelse terminologie. Een matige beheersing van de Engelse taal is voldoende om de opleiding medior soldering operator met goed gevolg af te ronden. De rechtbank heeft geconcludeerd dat het bestreden besluit op een deugdelijke medische en arbeidskundige grondslag berust. De ZW-uitkering is dan ook terecht met ingang van 23 augustus 2021 beëindigd.
3.1.
In hoger beroep heeft appellant verwezen naar zijn gronden in bezwaar en beroep en verzocht om deze als herhaald en ingelast te beschouwen. Volgens appellant heeft de rechtbank het verzoek om een deskundige te benoemen ten onrechte afgewezen. Hij heeft daartoe aangevoerd dat het niet zozeer gaat om de vraag of de medische beoordeling al dan niet onzorgvuldig of onjuist is, maar of de beperkingen en de mate waarin deze zijn aangenomen correct zijn. Appellant heeft benadrukt dat aan hem een pgb is toegekend voor het helpen met aankleden. Dit zegt iets over de aard en intensiteit van de klachten en is volgens appellant een indicatie voor het aannemen van sterkere beperkingen.
3.2.
Het Uwv heeft bevestiging van de aangevallen uitspraak bepleit.
4. De Raad oordeelt als volgt.
4.1.
Op grond van artikel 19aa, eerste lid, van de ZW heeft een verzekerde zonder werkgever, na 52 weken ongeschiktheid tot werken, recht op ziekengeld als hij nog steeds ongeschikt is tot het verrichten van zijn arbeid en hij als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte of gebrek slechts in staat is met arbeid ten hoogste 65% te verdienen van het maatmaninkomen per uur. Op grond van artikel 19aa, vijfde lid, van de ZW wordt onder het maatmaninkomen verstaan hetgeen gezonde personen met soortgelijke opleiding en ervaring, ter plaatse waar hij arbeid verricht of het laatst heeft verricht, of in de omgeving daarvan met arbeid gewoonlijk verdienen. Op grond van artikel 19ab, eerste en derde lid, van de ZW wordt het percentage van het maatmaninkomen dat de verzekerde kan verdienen, bedoeld in artikel 19aa van de ZW, vastgesteld op basis van een verzekeringsgeneeskundig en een arbeidskundig onderzoek en wordt onder arbeid als bedoeld in artikel 19aa van de ZW verstaan alle algemeen geaccepteerde arbeid waartoe een verzekerde met zijn krachten en bekwaamheden in staat is. Voor de beoordelingssystematiek waarmee de verdiencapaciteit na het eerste ziektejaar wordt bepaald, wordt zoveel mogelijk aangesloten bij de huidige uitvoeringssystematiek van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen, waarbij aan de hand van geschikte functies wordt vastgesteld of de betrokkene beschikt over resterende verdiencapaciteit (zie de uitspraak van de Raad van 30 december 2015, ECLI:NL:CRVB:2015:4920).
4.2.
Wat appellant in hoger beroep over de medische beoordeling heeft aangevoerd is in essentie een herhaling van de gronden die hij in beroep heeft aangevoerd. De rechtbank heeft deze gronden in de aangevallen uitspraak gemotiveerd besproken en afgewezen. Appellant heeft in hoger beroep geen medische gegevens ingebracht die tot een ander oordeel leiden dan de rechtbank heeft gegeven. Het oordeel van de rechtbank en de overwegingen die tot dit oordeel hebben geleid worden daarom geheel onderschreven. De rechtbank heeft terecht geen aanleiding gezien voor het raadplegen van een deskundige omdat de hiervoor noodzakelijke twijfel aan het medisch onderzoek door het Uwv ontbreekt. Ook in hoger beroep bestaat daartoe geen aanleiding.
4.3.
De rechtbank wordt ook gevolgd in haar oordeel dat het Uwv voldoende heeft gemotiveerd dat de aan de EZWb ten grondslag gelegde functies in medisch opzicht geschikt zijn voor appellant.
4.4.
De overwegingen in 4.2 tot en met 4.3 leiden tot de conclusie dat het hoger beroep niet slaagt en de aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door C. Karman, in tegenwoordigheid van O.N. Haafkes als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 3 augustus 2023.
(getekend) C. Karman
(getekend) O.N. Haafkes

Voetnoten

1.Deze uitspraak is gepubliceerd op rechtspraak.nl onder ECLI:NL:CRVB:2013:CA2725.