ECLI:NL:CRVB:2023:1491

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
3 augustus 2023
Publicatiedatum
3 augustus 2023
Zaaknummer
22/1780 WIA
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake WIA-uitkering en medisch onderzoek

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 3 augustus 2023 uitspraak gedaan in het hoger beroep van appellant tegen de beslissing van het Uwv om hem geen WIA-uitkering toe te kennen. Appellant, die zich op 1 december 2017 ziekmeldde na een ongeval, betwistte de vastgestelde mate van arbeidsongeschiktheid van minder dan 35%. De Raad oordeelde dat het medisch onderzoek in bezwaar niet met de vereiste zorgvuldigheid was verricht, maar dat dit gebrek in hoger beroep was hersteld door aanvullende onderzoeksactiviteiten. Appellant stelde dat zijn oogklachten niet goed waren beoordeeld, maar de Raad vond geen aanknopingspunten in het dossier om aan de vastgestelde belastbaarheid van appellant te twijfelen. De Raad bevestigde de eerdere uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat het Uwv terecht had geweigerd om appellant een WIA-uitkering toe te kennen. Tevens werd het Uwv veroordeeld in de proceskosten van appellant, die in totaal € 3.439,70 bedragen, en het griffierecht van € 184,- diende te worden vergoed.

Uitspraak

22 1780 WIA

Datum uitspraak: 3 augustus 2023
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Oost-Brabant van 21 april 2022, 20/2854 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)

PROCESVERLOOP

Namens appellant heeft mr. M. Çankaya, advocaat, hoger beroep ingesteld en nadere stukken ingediend.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend en daarin aangekondigd dat appellant zal worden opgeroepen voor een spreekuur van een verzekeringsarts bezwaar en beroep. Het Uwv heeft hierna een aanvullend verweerschrift ingediend met rapporten van een verzekeringsarts bezwaar en beroep en een arbeidsdeskundige bezwaar en beroep.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 11 mei 2023. Appellant heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. Çankaya. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. J.W. van Schaik.

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellant is laatstelijk werkzaam geweest als assemblagemedewerker voor 36,78 uur per week. Op 1 december 2017 heeft appellant zich ziekgemeld met klachten na een ongeval op zijn werk. In het kader van een aanvraag op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) heeft appellant het spreekuur bezocht van een arts. Deze arts heeft vastgesteld dat appellant belastbaar is met inachtneming van de beperkingen die hij heeft neergelegd in een Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) van 9 december 2019. Een arbeidsdeskundige heeft vastgesteld dat appellant niet meer geschikt is voor het laatstelijk verrichte werk. Hij heeft vervolgens functies geselecteerd en op basis van de drie functies met de hoogste lonen de mate van arbeidsongeschiktheid berekend. Bij besluit van 22 januari 2020 heeft het Uwv geweigerd aan appellant met ingang van 29 november 2019 een
WIA-uitkering toe te kennen, omdat hij met ingang van die datum minder dan
35% arbeidsongeschikt is. Het bezwaar van appellant tegen dit besluit heeft het Uwv bij besluit van 1 september 2020 (bestreden besluit) ongegrond verklaard. De mate van arbeidsongeschiktheid is daarbij gewijzigd vastgesteld op 30,31%. Aan het bestreden besluit liggen rapporten van 11 augustus 2020 van een arts bezwaar en beroep en van 23 augustus 2020 van een arbeidsdeskundige bezwaar en beroep ten grondslag.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van appellant tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. Hiertoe heeft de rechtbank overwogen dat de arts bezwaar en beroep heeft mogen afzien van het opvragen van aanvullende medische informatie gelet op alle onderzoekshandelingen en de aanwezige medische informatie. De rechtbank heeft daarbij verwezen naar een uitspraak van de Raad van 16 februari 2022 [1] en geconcludeerd dat het medisch onderzoek zorgvuldig is verricht. De rechtbank ziet geen aanleiding om op basis van de door appellant overgelegde medische informatie te twijfelen aan de juistheid van de beoordeling door de arts bezwaar en beroep. De rechtbank heeft het verzoek om een oogarts als onafhankelijk deskundige te benoemen daarom afgewezen. De rechtbank is van oordeel dat de belasting in de geselecteerde functies past binnen de voor appellant vastgestelde medische beperkingen en er zijn voldoende geschikte functies. Daarnaast heeft het Uwv de kosten in bezwaar terecht afgewezen, omdat het primaire besluit niet (deels) is herroepen. Omdat het Uwv op juiste gronden heeft vastgesteld dat appellant minder dan 35% arbeidsongeschikt is, is de aanvraag voor een WIA-uitkering terecht afgewezen.
3.1.
Appellant heeft in hoger beroep verwezen naar zijn gronden in bezwaar en beroep en verzocht om deze als herhaald en ingelast te beschouwen. Appellant stelt zich op het standpunt dat hij in aanmerking moet komen voor een WIA-uitkering. Volgens hem heeft de rechtbank het verzoek om een oogarts als onafhankelijk deskundige te benoemen ten onrechte afgewezen. Appellant is sinds 2013 uitbehandeld voor zijn oogklachten. Dat hij op de datum in geding niet onder behandeling was voor zijn oogklachten kan daarom niet tot de conclusie leiden dat een onderzoek door een oogarts achterwege zou moeten blijven. Daarnaast zijn de oogklachten niet onderzocht door de arts bezwaar en beroep en heeft hij ten onrechte geen medische informatie opgevraagd. Appellant heeft zijn verzoek om een deskundige te benoemen herhaald.
3.2.
Het Uwv heeft bevestiging van de aangevallen uitspraak bepleit.
4. De Raad oordeelt als volgt.
4.1.
Van gedeeltelijke arbeidsongeschiktheid van een verzekerde is op grond van artikel 5 van de Wet WIA sprake als hij als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van onder meer ziekte of gebrek slechts in staat is met arbeid ten hoogste 65% te verdienen van het maatmaninkomen per uur, maar niet volledig en duurzaam arbeidsongeschikt is. Op grond van artikel 6, eerste lid, van de Wet WIA wordt de beoordeling van de arbeidsongeschiktheid gebaseerd op een verzekeringsgeneeskundig en een arbeidskundig onderzoek.
4.2.
In geschil is de vraag of het Uwv de mate van arbeidsongeschiktheid van appellant in de zin van de Wet WIA terecht met ingang van 29 november 2019 heeft vastgesteld op minder dan 35% en terecht heeft geweigerd aan appellant een WIA-uitkering toe te kennen.
4.3.
Appellant heeft aangevoerd dat het medisch onderzoek onzorgvuldig is verricht. Volgens appellant zijn ten onrechte geen medische gegevens over zijn oogklachten opgevraagd, is er geen onderzoek gedaan naar de behandelingen die hij voor 2013 heeft ondergaan en is er tijdens het spreekuur geen onderzoek gedaan naar zijn zichtvermogen. De arts bezwaar en beroep heeft appellant gesproken tijdens een telefonische hoorzitting en het nadien opgestuurde huisartsjournaal van 20 juli 2020 betrokken in het onderzoek. De arts bezwaar en beroep heeft geen noodzaak gezien om aanvullende medische informatie op te vragen. Hij heeft wel een beperking voor extreem priegelwerk toegevoegd aan de FML onder item 3.10.1. Verzekeringsarts bezwaar en beroep Van den Enden heeft zich in zijn rapporten van 10 september 2021 en 15 november 2021 op het standpunt gesteld dat er, gelet op de beschikbare medische informatie en het uitgebreide primaire onderzoek door de arts, geen aanleiding is om af te wijken van de beoordeling in bezwaar. Het Uwv heeft in hoger beroep reden gezien om appellant alsnog uit te nodigen voor een spreekuur bij een verzekeringsarts bezwaar en beroep. Tijdens de zitting is besproken dat het spreekuurcontact op 10 oktober 2022 heeft plaatsgevonden met verzekeringsarts bezwaar en beroep Van Heugten. Verzekeringsarts bezwaar en beroep Van Paridon heeft vervolgens dossierstudie verricht en mede aan de hand van de bevindingen van verzekeringsarts bezwaar en beroep Van Heugten het rapport van 28 februari 2023 opgesteld. Met appellant is onder andere gesproken over zijn werk, gezin en zijn klachten. Er is onderzoek gedaan door middel van observatie en er is een lichamelijk onderzoek verricht. Appellant heeft in hoger beroep medische informatie overgelegd van zijn behandelend oogartsen uit 2010 en 2011. Daarnaast heeft hij een brief van 14 februari 2023 van dr. T.A. Liem, oogarts, in het geding gebracht. Verzekeringsarts bezwaar en beroep Van Pardidon heeft naar aanleiding van deze informatie en het onderzoek in hoger beroep de FML aangepast. Geconcludeerd wordt dat het medisch onderzoek in bezwaar niet met de vereiste zorgvuldigheid is verricht. Met de genoemde onderzoeksactiviteiten in hoger beroep is dit gebrek hersteld.
4.4.
Verzekeringsarts bezwaar en beroep Van Paridon heeft overwogen dat appellant inderdaad aan het rechteroog min of meer (functioneel) blind is door de visus van 0,05. Dit wordt door het linkeroog gecompenseerd door de visus van 1,2. Volgens verzekeringsarts bezwaar en beroep Van Paridon is appellant met deze visus in staat om in een cleanroom bij ASML te werken. Voor vervoer geldt dat appellant koerierswerk heeft gedaan en dat volgens de “Regeling eisen geschiktheid 2000” na een aanpassingsperiode van minimaal drie maanden en op basis van een positief advies van een oogarts appellant weer geschikt kan worden verklaard voor een geografisch beperkt rijbewijs dat zich maximaal kan uitstrekken tot het grondgebied van Nederland. Gelet op het voorgaande heeft hij reden gezien om een toelichting op te nemen bij item 2.1 zien en item 2.10 vervoer.
4.5.
Appellant heeft in hoger beroep aangevoerd dat zijn oogklachten nog steeds zijn onderschat. Hij acht zich ook beperkt voor lezen en vasthouden van de aandacht. De Raad heeft hiervoor geen aanknopingspunten gevonden in het dossier. In de brief van 14 februari 2023 heeft oogarts Liem vermeld dat de visus van het rechteroog slecht zal blijven vanwege het centrale litteken en dat appellant bij het lezen alleen gebruik maakt van zijn linkeroog. Het accommoderen kan soms vermoeiend zijn afhankelijk van de duur van het lezen en/of de mate van afwisseling bij ver en dichtbij kijken. Uit de brief van de oogarts, de overige medische informatie en het onderzoek van verzekeringsarts bezwaar en beroep Van Paridon volgt niet dat appellant niet in staat is om te lezen of beperkt is in het vasthouden van de aandacht. In dat verband kan de Raad ook de conclusie van verzekeringsarts bezwaar en beroep Van Pardidon volgen dat het, gelet op de werkzaamheden van appellant in een cleanroom, aannemelijk is dat het werk als archiefmedewerker of medewerker bibliotheek medisch gezien mogelijk moet zijn. Uit het voorgaande volgt dat geen aanleiding bestaat voor twijfel aan de door de verzekeringsarts bezwaar en beroep Van Paridon vastgestelde belastbaarheid van appellant.
4.6.
Op de zitting heeft appellant toegelicht dat hij de Raad verzoekt om in plaats van een oogarts een onafhankelijk verzekeringsarts te benoemen als deskundige. Gelet op het oordeel van de Raad in 4.5 bestaat er echter geen twijfel over de juistheid van de medische beoordeling van verzekeringsarts bezwaar en beroep Van Paridon. Er is daarom geen aanleiding om een deskundige te benoemen.
5. Het bestreden besluit is, gelet op de aanpassing van de FML en de nadere motivering, pas in hoger beroep voorzien van een toereikende medische en arbeidskundige onderbouwing. Deze schending van artikel 7:12, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) zal onder toepassing van artikel 6:22 van de Awb worden gepasseerd, omdat aannemelijk is dat appellant hierdoor niet is benadeeld. Ook als het gebrek in het bestreden besluit zich niet zou hebben voorgedaan, zou een besluit met gelijke uitkomst zijn genomen. Dit leidt ertoe dat het hoger beroep niet slaagt en dat de aangevallen uitspraak, met verbetering van gronden, moet worden bevestigd.
6. De toepassing van artikel 6:22 van de Awb geeft aanleiding om het Uwv te veroordelen in de proceskosten van appellant in beroep en hoger beroep. Deze kosten worden, op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht, begroot op € 1.674,- in beroep
(1 punt voor het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting) en op € 1.674,- in hoger beroep (1 punt voor het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting), in totaal € 3.348,-, voor verleende rechtsbijstand. Tevens wordt aanleiding gezien het Uwv te veroordelen in de kosten voor het opvragen van medische informatie in hoger beroep ten bedrage van in totaal € 91,70. De proceskosten worden vastgesteld op een bedrag van
€ 3.439,70. Ook dient het Uwv het door appellant in beroep en hoger beroep betaalde griffierecht ter hoogte van € 184,- te vergoeden.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep
- bevestigt de aangevallen uitspraak;
- veroordeelt het Uwv in de proceskosten van appellant tot een bedrag van in totaal € 3.439,70;
- bepaalt dat het Uwv aan appellant het in beroep en hoger beroep betaalde griffierecht van in totaal € 184,- vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan door C. Karman, in tegenwoordigheid van O.N. Haafkes als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 3 augustus 2023.
(getekend) C. Karman
(getekend) O.N. Haafkes

Voetnoten

1.Deze uitspraak is gepubliceerd op rechtspraak.nl onder: ECLI:NL:CRVB:2022:569.