ECLI:NL:CRVB:2023:1479

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
2 augustus 2023
Publicatiedatum
2 augustus 2023
Zaaknummer
22/3395 WIA
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Niet-ontvankelijkheid van hoger beroep inzake re-integratieverplichtingen WIA

Op 2 augustus 2023 heeft de Centrale Raad van Beroep uitspraak gedaan in de zaak van appellant tegen de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv). Appellant had hoger beroep ingesteld tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Gelderland, waarin het beroep van appellant tegen een besluit van het Uwv ongegrond was verklaard. De zaak betreft de beoordeling van de re-integratiemogelijkheden van appellant, die zich op 2 november 2017 ziek had gemeld en een uitkering op grond van de Ziektewet had ontvangen. Na een herbeoordeling in juni 2021, waarbij werd vastgesteld dat appellant geen benutbare mogelijkheden had, werd hem een WIA-uitkering toegekend. Het Uwv had echter besloten dat appellant aan een re-integratietraject kon deelnemen, wat appellant betwistte in hoger beroep.

Tijdens de zitting op 28 juni 2023 bleek dat er momenteel van appellant geen re-integratieactiviteiten worden verwacht, en partijen waren het hierover eens. De Raad oordeelde dat appellant geen belang meer had bij de beoordeling van zijn hoger beroep, aangezien het Uwv hem niet met terugwerkende kracht kan verplichten tot deelname aan het re-integratietraject. Hierdoor had de uitspraak van de Raad geen feitelijke betekenis meer voor appellant. De Raad verklaarde het hoger beroep niet-ontvankelijk en merkte op dat er geen toezeggingen voor de toekomst zijn gedaan. Tevens werd er geen aanleiding gezien voor een veroordeling in de proceskosten.

Uitspraak

22.3395 WIA

Datum uitspraak: 2 augustus 2023
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Gelderland van 26 oktober 2022, 21/5848 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Appellant heeft hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 28 juni 2023. Appellant is via een videoverbinding verschenen. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door P.J. Langius.

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellant heeft zich op 2 november 2017 ziekgemeld. Het Uwv heeft appellant een uitkering op grond van de Ziektewet (ZW) toegekend. Bij de Eerstejaars ZW-beoordeling is de uitkering ongewijzigd voortgezet omdat appellant geen benutbare mogelijkheden had. Na voltooiing van de wachttijd heeft het Uwv aan appellant een uitkering op grond van de
Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) toegekend omdat er nog steeds een situatie was van geen benutbare mogelijkheden.
1.2.
In het kader van een herbeoordeling is appellant op 8 juni 2021 op het spreekuur gezien door een verzekeringsarts. Een arbeidsdeskundige heeft, naar aanleiding van de Functionele Mogelijkhedenlijst die de verzekeringsarts heeft opgesteld, vastgesteld dat er voor appellant geen functies zijn te duiden. De mate van arbeidsongeschiktheid is daarom op arbeidskundige gronden vastgesteld op 80-100%. Bij besluit van 24 juni 2021 heeft het Uwv vastgesteld dat de WIA-uitkering niet wijzigt en dat appellant over benutbare mogelijkheden beschikt, zodat hij aan een re-integratietraject kan deelnemen. Het bezwaar van appellant tegen het besluit van 24 juni 2021 is bij besluit van 25 augustus 2021 (bestreden besluit) ongegrond verklaard.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van appellant tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. De rechtbank heeft overwogen dat het Uwv terecht heeft besloten dat appellant benutbare mogelijkheden heeft zodat appellant kan deelnemen aan re-integratieactiviteiten.
3.1.
Appellant heeft in hoger beroep aangevoerd dat hij niet kan deelnemen aan het
re-integratietraject en dat zijn situatie is verslechterd.
3.2.
Het Uwv refereert zich aan het oordeel van de Raad en heeft ter zitting medegedeeld uit coulance de proceskosten van appellant en het door appellant betaalde griffierecht te vergoeden.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Ter zitting van de Raad is gebleken dat de stand van zaken is dat momenteel van appellant geen re-integratie activiteiten worden verwacht. Partijen verschillen hierover niet van mening.
4.2.
De Raad ziet zich gesteld voor de vraag of appellant nog belang heeft bij de beoordeling van zijn hoger beroep. In deze procedure is in geschil of appellant in juni 2021 in staat was om aan een re-integratietraject deel te nemen. Aangezien het Uwv appellant niet met terugwerkende kracht, dus per juni 2021, kan verplichten zich te houden aan deze
re-integratieverplichting, kan het resultaat dat appellant met dit hoger beroep nastreeft niet daadwerkelijk meer worden bereikt en kan het antwoord op de in geschil zijnde vraag voor appellant geen feitelijke betekenis meer hebben.
4.3.
Uit 4.2 volgt dat appellant geen belang meer heeft bij een beoordeling van het hoger beroep tegen de aangevallen uitspraak. Het hoger beroep wordt dan ook niet-ontvankelijk verklaard.
4.4.
Ter voorlichting aan appellant merkt de Raad op dat, zoals ook ter zitting is besproken, er geen toezeggingen voor de toekomst zijn gedaan.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep verklaart het hoger beroep niet-ontvankelijk.
Deze uitspraak is gedaan door F.M. Rijnbeek, in tegenwoordigheid van Y.S.S. Fatni als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 2 augustus 2023.
(getekend) F.M. Rijnbeek
(getekend) Y.Y.S. Fatni