ECLI:NL:RBGEL:2022:6037

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
26 oktober 2022
Publicatiedatum
25 oktober 2022
Zaaknummer
AWB - 21 _ 5848
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de arbeidsongeschiktheid en re-integratiemogelijkheden van eiser in het kader van de Wet WIA

In deze uitspraak van de Rechtbank Gelderland op 26 oktober 2022, wordt het beroep van eiser tegen de voortzetting van zijn WIA-uitkering beoordeeld. Eiser, die zich arbeidsongeschikt heeft gemeld vanwege psychische klachten, heeft bezwaar gemaakt tegen het besluit van het Uwv dat hij 80-100% arbeidsongeschikt is, maar wel kan deelnemen aan re-integratie-activiteiten. De rechtbank oordeelt dat het Uwv terecht heeft besloten dat eiser benutbare mogelijkheden heeft. De verzekeringsartsen hebben de medische situatie van eiser zorgvuldig beoordeeld en er is geen nieuwe medische informatie ingediend die het medisch oordeel van de verzekeringsartsen in twijfel trekt. De rechtbank concludeert dat de onderzoeken van de verzekeringsartsen voldoen aan de eisen en dat de belastbaarheid van eiser overtuigend is gemotiveerd. Eiser krijgt geen gelijk en het bestreden besluit blijft in stand, wat betekent dat hij geen vergoeding van proceskosten ontvangt.

Uitspraak

RECHTBANK GELDERLAND
Bestuursrecht
zaaknummer: ARN 21/5848

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 26 oktober 2022

in de zaak tussen

[Eiser A] , uit [plaats B] , eiser

en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, het Uwv.

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen de ongewijzigde voortzetting van zijn uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA).
1.1.
Bij besluit van 24 juni 2021 (het primaire besluit) heeft het Uwv vastgesteld dat eiser ongewijzigd 80-100% arbeidsongeschikt is en aanspraak houdt op een WIA-uitkering. Hiertegen heeft eiser bezwaar gemaakt.
1.2.
Met het bestreden besluit van 25 augustus 2021 op het bezwaar van eiser is het Uwv bij dat besluit gebleven. Eiser heeft hiertegen beroep ingesteld.
1.3.
Het Uwv heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
1.4.
De rechtbank heeft het beroep op 10 oktober 2022 op zitting behandeld. Hieraan heeft eiser deelgenomen. Het Uwv heeft zich afgemeld voor de zitting.

Beoordeling door de rechtbank

2. De rechtbank beoordeelt of het Uwv zich terecht op het standpunt stelt dat eiser benutbare mogelijkheden heeft waardoor hij kan deelnemen aan re-integratie-activiteiten. Zij doet dat aan de hand van de argumenten die eiser heeft aangevoerd, de beroepsgronden.
Wat aan deze procedure voorafging
3. Eiser is werkzaam geweest als medewerker grafmonumenten voor 40 uur per week. Op 2 november 2017 heeft hij zich voor dit werk arbeidsongeschikt gemeld vanwege lichamelijke klachten. Nadat het dienstverband per 20 maart 2018 is beëindigd, is eiser aansluitend in aanmerking gebracht voor ziekengeld op grond van de Ziektewet (ZW). Bij een zogeheten Eerstejaars-ZW-beoordeling is het ziekengeld van eiser ongewijzigd voortgezet.
3.1.
Op 19 juli 2019 heeft eiser een aanvraag om een WIA-uitkering ingediend. Naar aanleiding daarvan heeft het Uwv een verzekeringsgeneeskundig onderzoek verricht. Bij besluit van 12 september 2019 is aan eiser met ingang van 31 oktober 2019 een WIA-uitkering toegekend, naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 100%, omdat er sprake was van een situatie van geen benutbare mogelijkheden.
3.2.
In 2021 heeft een WIA (her)beoordeling plaatsgevonden. In dat kader is eiser op
8 juni 2021 op het spreekuur gezien door verzekeringsarts R.H. van Gorkum. Van Gorkum heeft de beperkingen van eiser voor het verrichten van arbeid vastgelegd in een functionele mogelijkhedenlijst (FML) van 16 juni 2021. Arbeidsdeskundige M. Erkelens heeft op basis van deze FML geen functies voor eiser kunnen duiden. Eiser is daarom op arbeidskundige gronden 80 tot 100% arbeidsongeschikt bevonden. Het Uwv heeft vervolgens het primaire besluit genomen.
3.3.
Op 6 juli 2021 heeft eiser een telefoongesprek gevoerd met arbeidsdeskundige
K. Immerzeel over zijn re-integratie. Uit het Werkplan van 6 juli 2021 volgt dat eiser tijdens dit gesprek kenbaar heeft gemaakt dat hij vanwege zijn klachten niet in staat is om het werk te hervatten en ook niet in staat is om re-integratie-activiteiten te ondernemen. Hij is daarom van plan bezwaar te maken tegen de door Van Gorkum vastgestelde belastbaarheid. Immerzeel heeft met eiser afgesproken om, in afwachting van de uitkomst van de bezwaarprocedure, de re-integratie-activiteiten uit te stellen.
3.4.
In het kader van de heroverweging in bezwaar heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep P. Hofmans geconcludeerd dat er geen aanleiding is om af te wijken van het standpunt van Van Gorkum dat eiser over benutbare mogelijkheden beschikt en dat er geen medische bezwaren voor eiser zijn om deel te nemen aan re-integratie-activiteiten. Het Uwv heeft vervolgens het bestreden besluit genomen onder verwijzing naar het rapport van Hofmans.
Standpunt van eiser
4. Eiser is het niet eens de door de verzekeringsartsen vastgestelde belastbaarheid. Volgens eiser heeft hij vanwege zijn klachten geen benutbare mogelijkheden. Hij is daarom niet in staat om het werk te hervatten en ook niet in staat om aan enige activiteiten deel te nemen die gericht zijn op werkhervatting.
Oordeel van de rechtbank
5. In deze uitspraak oordeelt de rechtbank dat het Uwv op goede gronden heeft besloten dat eiser benutbare mogelijkheden heeft en dat hij kan deelnemen aan re-integratie-activiteiten. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
6. Als uitgangspunt geldt dat het Uwv in beginsel mag afgaan op de juistheid van de bevindingen van een verzekeringsarts (bezwaar en beroep). Dit is anders wanneer het onderzoek van de verzekeringsarts (bezwaar en beroep) niet zorgvuldig of niet volledig is geweest, inconsistenties bevat of andere gebreken vertoont.
7. De rechtbank is van oordeel dat de onderzoeken van de verzekeringsartsen voldoen aan de daaraan te stellen eisen. Van Gorkum heeft het dossier en de daarin aanwezige medische informatie over eiser bestudeerd. Daarnaast vond op 8 juni 2021 een spreekuur plaats. Van Gorkum beschrijft in zijn rapport (onder andere) het dagverhaal van eiser, de ervaren klachten en belemmeringen en de diagnose. Tijdens het spreekuur heeft Van Gorkum observerend psychisch onderzoek verricht. In bezwaarfase heeft Hofmans kennisgenomen van het dossier van eiser. Hij heeft daarnaast kennisgenomen van de bezwaargronden en van wat eiser tijdens de telefonische hoorzitting naar voren heeft gebracht. Er is geen reden om aan te nemen dat Van Gorkum en Hofmans aspecten van de gezondheidstoestand van eiser hebben gemist.
8. De rechtbank is ook van oordeel dat de belastbaarheid van eiser in de rapporten van de verzekeringsartsen inzichtelijk en overtuigend is gemotiveerd.
8.1.
Van Gorkum schrijft in zijn rapport van 16 juni 2021 dat de psychische klachten van eiser ernstig zijn en dat eiser hiervoor intensief wordt behandeld. Volgens Van Gorkum lijkt in het geval van eiser sprake te zijn van een verbetering in zijn gezondheidssituatie ten opzichte van (de WIA-beoordeling in) 2019. Van Gorkum baseert zich op de brief van de psychotherapeut van eiser, [C] van 22 april 2021. In deze brief schrijft [C] dat eiser langzaam progressie maakt. Eiser is gemotiveerd voor behandeling, hij ervaart controle over zijn gedrag en het gebruik van cannabis van eiser is drastisch afgenomen. Op grond van zijn bevindingen en de beschikbare medische informatie concludeert Van Gorkum dat in het geval van eiser geen sprake meer is van een situatie van geen benutbare mogelijkheden. Eiser is volgens Van Gorkum belastbaar voor re-integratie activiteiten op de dagen waarop hij geen behandeling volgt. Van Gorkum heeft in de FML van 16 juni 2021 forse beperkingen in de rubrieken persoonlijk functioneren, sociaal functioneren, dynamische handelingen en werktijden aangenomen. Van Gorkum verwacht in de komende jaren een verbetering in de belastbaarheid van eiser waardoor hij met intensieve begeleiding mogelijk weer aan het arbeidsproces zal kunnen deelnemen. Het deelnemen aan het arbeidsproces kan mogelijk tot een verdere verbetering van de klachten van eiser leiden, aldus Van Gorkum.
8.2.
Hofmans onderschrijft in zijn rapport van 19 augustus 2021 de bevindingen en de conclusies van Van Gorkum. Hij ziet in wat eiser heeft aangevoerd geen medische reden om de door Van Gorkum vastgestelde belastbaarheid van eiser te wijzigen. Volgens Hofmans is eiser medisch gezien in staat om een re-integratietraject te volgen, mits de vastgestelde belastbaarheid niet wordt overschreden. Dit medisch oordeel heeft Hofmans herhaald in zijn rapport van 26 januari 2022 naar aanleiding van de beroepsgronden van eiser.
8.3.
De rechtbank volgt de conclusies van Van Gorkum en Hofmans en ziet in wat eiser heeft aangevoerd geen reden voor twijfel aan het medisch oordeel. De verzekeringsartsen hebben in hun rapporten onderkend dat eiser ernstige psychische klachten heeft. In verband met de psychische klachten heeft Van Gorkum forse beperkingen in de FML van
16 juni 2021 opgenomen. In bezwaar heeft Hofmans de in de FML aangenomen beperkingen onderschreven. Daarnaast hebben de verzekeringsartsen, onder verwijzing naar de brief van [C] , voldoende gemotiveerd dat een (lichte) verbetering in de gezondheidssituatie van eiser is opgetreden ten opzichte van de WIA-beoordeling in 2019 en dat in het geval van eiser geen sprake meer is van een situatie van geen benutbare mogelijkheden. [C] schrijft in haar brief onder meer dat eiser langzaam progressie maakt. Eiser heeft op de zitting de inhoud van de brief van [C] niet betwist, maar hij stelt dat [C] voorzichtig was met het verstrekken van medische informatie en dat de inhoud van de brief geen volledig beeld geeft van zijn gezondheidstoestand. Deze stelling van eiser, wat er ook van zij, kan niet afdoen aan het medisch oordeel van de verzekeringsartsen. De rechtbank merkt in dit verband op dat uit de brief van [C] volgt dat zij de inhoud van de brief met eiser heeft besproken en dat eiser hiermee akkoord is gegaan. Verder heeft eiser geen andere medische informatie ingebracht op grond waarvan getwijfeld kan worden aan de bevindingen en de conclusies van de verzekeringsartsen. De subjectieve beleving van eiser van zijn klachten is niet beslissend bij de beantwoording van de vraag welke beperkingen in objectieve zin kunnen worden vastgesteld. De verzekeringsartsen hebben voldoende rekening gehouden met de objectieve klachten van eiser. De beroepsgrond dat eiser geen benutbare mogelijkheden heeft, slaagt daarom niet.
8.4.
De rechtbank wil nog wel het volgende opmerken. De rechtbank heeft op de zitting gezien en gehoord wat het hele ziektetraject, en daarbij het contact daarin met het Uwv, met eiser heeft gedaan. De beleving van eiser van zijn situatie, en de wanhoop die hij hierin ervaart, is zeer invoelbaar. De rechtbank wil eiser echt meegeven zijn medische behandeling te continueren. In deze juridische procedure kan de rechtbank echter niet anders dan een juridisch oordeel geven over het geschil dat voor haar ligt. Zoals overwogen is dat juridische oordeel dat het Uwv op goede gronden tot de besluitvormig is gekomen, hoe moeilijk dat ook voor eiser is.

Conclusie en gevolgen

9. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat eiser geen gelijk krijgt en het bestreden besluit in stand blijft. Eiser krijgt daarom het griffierecht niet terug. Hij krijgt ook geen vergoeding van zijn proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. S. Kompier, rechter, in aanwezigheid van
mr.R.V.D.P. Martina, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op: 26 oktober 2022
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Centrale Raad van Beroep vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.