ECLI:NL:CRVB:2023:1470

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
2 augustus 2023
Publicatiedatum
2 augustus 2023
Zaaknummer
21/1255 ZW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Herziening en invordering van WAZO-uitkering wegens gefingeerd dienstverband

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 2 augustus 2023 uitspraak gedaan in hoger beroep over de herziening en invordering van een WAZO-uitkering. Appellante, die in hoger beroep ging, had eerder beroepsgronden herhaald die door de rechtbank waren afgewezen. De rechtbank had geoordeeld dat het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) aannemelijk had gemaakt dat er geen sprake was van een privaatrechtelijke dienstbetrekking tussen appellante en een bedrijf, waardoor appellante niet verzekerd was voor de Ziektewet (ZW) en het Uwv het recht op de WAZO-uitkering over de jaren 2013, 2016 en 2017 had moeten herzien.

Het Uwv had op basis van een fraudeonderzoek, dat onder andere gegevens van de Belastingdienst en de Kamer van Koophandel omvatte, geconcludeerd dat appellante geen recht had op de WAZO-uitkering. De rechtbank had de bevindingen van het Uwv onderschreven en vastgesteld dat appellante niet in staat was geweest om de conclusie van het Uwv te weerleggen. De rechtbank had ook geoordeeld dat de invordering van de WAZO-uitkering terecht was, omdat appellante had geprofiteerd van de uitkering die door haar werkgever was aangevraagd.

In hoger beroep heeft appellante enkel de eerdere gronden herhaald, zonder nieuwe argumenten aan te voeren. De Centrale Raad van Beroep heeft geoordeeld dat het hoger beroep niet slaagde en de uitspraak van de rechtbank heeft bevestigd. De Raad heeft geconcludeerd dat het Uwv terecht de WAZO-uitkering heeft herzien en ingevorderd, en dat er geen dringende redenen waren om van terugvordering af te zien. De uitspraak is openbaar gedaan en de proceskosten zijn niet toegewezen.

Uitspraak

21/1255 ZW, 21/1257 WAZO
Datum uitspraak: 2 augustus 2023
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag van
9 maart 2021, 19/6087 en 20/7003 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellante] te [woonplaats] (appellante)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft mr. C.P. Zwaanswijk, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 21 juni 2023. Partijen zijn niet verschenen.
OVERWEGINGEN
1. Op 3 juni 2013 is namens appellante door [naam bedrijf] een uitkering op grond van de Wet arbeid en zorg (WAZO) aangevraagd. De aanvraag is ingediend door [naam] ( [naam] ), echtgenoot van appellante en eigenaar van de eenmanszaak [naam bedrijf] . Bij besluit van 5 juli 2013 heeft het Uwv aan appellante over de periode van 1 juli 2013 tot 21 oktober 2013 een uitkering op grond van de WAZO toegekend. Bij besluit van 12 september 2013 heeft het Uwv deze periode verlengd tot 30 oktober 2013. Op 2 februari 2016 heeft [naam] opnieuw namens appellante een WAZO-uitkering aangevraagd. Bij besluit van 14 maart 2016 heeft het Uwv aan appellante over de periode van 12 februari 2016 tot 3 juni 2016 een WAZO-uitkering toegekend. Bij besluit van 25 april 2016 heeft het Uwv deze periode verlengd tot 16 juni 2016. Op 6 maart 2017 heeft [naam] voor de derde keer namens appellante een WAZO-uitkering aangevraagd. Bij besluit van 24 mei 2017 heeft het Uwv aan appellante over de periode van 17 april 2017 tot 7 augustus 2017 een WAZO-uitkering toegekend.
1.2. Naar aanleiding van een interne melding heeft het Uwv onderzoek verricht naar de rechtmatigheid van de aan appellante betaalde uitkeringen. De resultaten van dit onderzoek zijn neergelegd in een onderzoeksrapport van 9 november 2017. In dit rapport is op basis van de verkregen onderzoeksgegevens geconcludeerd dat er in 2013, 2016 en 2017 geen sprake was van een privaatrechtelijke dienstbetrekking tussen appellante en [naam bedrijf] en dat appellante daarom niet verzekerd is geweest voor de Ziektewet (ZW) en dus geen recht had op een WAZOuitkering.
1.3. Na afronding van het onderzoek heeft het Uwv op basis van de bevindingen bij drie afzonderlijke besluiten van 6 december 2017 de over de periodes van 1 juli 2013 tot 30 oktober 2013, 12 februari 2016 tot 16 juni 2016 en 17 april 2017 tot 7 augustus 2017 onverschuldigd betaalde WAZO-uitkering tot bedragen van respectievelijk € 20.085,29, € 21.348,52 en € 21.027,22 van appellante teruggevorderd.
1.4. Bij besluit van 26 februari 2019 (primair besluit 1) heeft het Uwv de terugvordering van de WAZO-uitkering over de periode van 1 juli 2013 tot 30 oktober 2013 vastgesteld op een bedrag van € 17.048,52 en bepaald dat appellante dit bedrag uiterlijk zes weken na de datum van het genomen besluit moet terugbetalen. Bij besluit van 13 augustus 2019 (bestreden besluit 1) heeft het Uwv het door appellante hiertegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard. Appellante heeft tegen het bestreden besluit 1 beroep ingesteld, bij de rechtbank geregistreerd onder zaaknummer 19/6087.
1.5. Bij drie afzonderlijke besluiten van 28 november 2019 (primaire besluiten 2, 3 en 4) heeft het Uwv de WAZO-uitkering van appellante met ingang van respectievelijk 1 juli 2013, 12 februari 2016 en 17 april 2017 herzien omdat zij geen recht heeft op een WAZOuitkering omdat zij niet verzekerd is voor de ZW aangezien sprake is van een gefingeerd dienstverband. Bij besluit van 15 oktober 2020 (bestreden besluit 2) heeft het Uwv het bezwaar van appellante tegen de primaire besluiten 2, 3 en 4 ongegrond verklaard. Appellante heeft tegen het bestreden besluit 2 beroep ingesteld, bij de rechtbank geregistreerd onder zaaknummer 20/7003.
2.1. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van appellante tegen bestreden besluit 1 gegrond verklaard, dit besluit vernietigd, bepaald dat de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit in stand blijven, het Uwv opgedragen het betaalde griffierecht aan appellante te vergoeden en het Uwv veroordeeld in de proceskosten van appellante, en het beroep tegen bestreden besluit 2 ongegrond verklaard.
Herziening WAZO-uitkering 2013, 2016, 2017
2.2. De rechtbank heeft overwogen dat het fraudeonderzoek van het Uwv onder meer heeft bestaan uit onderzoek bij de Belastingdienst, het Uwv en de Kamer van Koophandel. Tevens zijn diverse documenten zoals arbeidsovereenkomsten, urenregistraties, salarisspecificaties, jaaropgaven en rekeningafschriften bestudeerd en zijn appellante en [naam] gehoord. Met de resultaten van dit fraudeonderzoek heeft het Uwv voldoende feiten aan bestreden besluit 2 ten grondslag gelegd. De rechtbank ziet dan ook geen aanknopingspunten om het verrichte fraudeonderzoek onzorgvuldig te achten.
2.3. Naar het oordeel van de rechtbank heeft het Uwv op grond van de onderzoeksresultaten – in samenhang bezien – aannemelijk gemaakt dat tussen appellante en [naam bedrijf] geen sprake was van een privaatrechtelijke dienstbetrekking. Volgens de rechtbank is tot drie keer toe in het zicht van een periode van bevallingsverlof een arbeidsovereenkomst gesloten tussen appellante en (de eenmanszaak van) haar partner [naam] . De arbeidsovereenkomst eindigde in 2013 en 2016 kort na het einde van het bevallingsverlof. Alle keren is een relatief hoog salaris overeengekomen, ook in verhouding tot de omzet van het bedrijf, terwijl de opleiding van appellante niet in lijn is met de functies die zij zou hebben uitgevoerd. Tijdens haar verlof is voorts geen vervanging geregeld. Met het Uwv is de rechtbank van oordeel dat het niet aannemelijk is dat sprake was van loon. De rechtbank neemt hierbij in overweging dat de salarisspecificaties en loonaangiften over 2013 en 2016 – op januari en februari 2016 na – ontbraken en ten tijde van het fraudeonderzoek alsnog zijn opgemaakt. De salarisspecificaties bevatten bovendien onjuistheden. Voorts acht de rechtbank het niet aannemelijk dat de verschillende (veelal kleine) bedragen die in 2013 naar appellante zijn overgemaakt en de bedragen die in 2016 met vaste lasten zouden zijn verrekend, als salaris zijn aan te merken. De bedragen die in 2017 (kort na een telefonisch gesprek met een medewerker van het Uwv) zijn overgemaakt naar appellante, zijn direct daarna overgeboekt naar de persoonlijke rekening van [naam] . Verder acht de rechtbank het op grond van de gegevens die aan het fraudeonderzoek ten grondslag liggen, onvoldoende aannemelijk dat appellante in de betreffende perioden persoonlijke arbeid heeft verricht. Over de verrichte werkzaamheden is slechts verklaard, maar er is geen verifieerbare administratie overgelegd of op andere wijze onderbouwd dat deze werkzaamheden daadwerkelijk zijn verricht. Uit de enkele boekingsverslagen van een klant uit 2016 blijkt niet dat dit werk door appellante is verricht. Bovendien ziet een deel van deze boekingen op een periode die is gelegen buiten het gestelde dienstverband van appellante. Gemachtigde van appellante heeft ter zitting bij de rechtbank daarnaast medegedeeld dat appellante strafrechtelijk is veroordeeld door het gerechtshof voor het opzettelijk gebruikmaken van vervalste stukken, te weten de arbeidsovereenkomst uit 2016 en de loonstroken van januari en februari 2016. Nu wettig en overtuigend bewezen is dat dit vervalste stukken betreft en dat appellante hier opzettelijk gebruik van heeft gemaakt, is de aannemelijkheid hiervan een gegeven. Dit draagt naar het oordeel van de rechtbank bij aan de aannemelijkheid dat er in 2016 sprake was van een gefingeerd dienstverband. Voorts draagt dit naar het oordeel van de rechtbank bij aan de aannemelijkheid dat sprake was van een gefingeerd dienstverband in 2013 en 2017, nu sprake was van vergelijkbare situaties. De rechtbank is van oordeel dat appellante er niet in is geslaagd om door middel van objectieve en verifieerbare gegevens de conclusie van het Uwv, dat geen sprake was van een privaatrechtelijke dienstbetrekking, te ontkrachten. Naar het oordeel van de rechtbank heeft het Uwv met juistheid geconcludeerd dat appellante niet verzekerd was voor de ZW en daarmee gehouden was het recht op de WAZO-uitkering over 2013, 2016 en 2017 te herzien.
Invordering WAZO-uitkering 2013
2.4. Met betrekking tot het standpunt van appellante dat het Uwv de uitkering niet van haar, maar van de werkgever had moeten terugvorderen, is de rechtbank van oordeel dat het Uwv de WAZO-uitkering van appellante heeft mogen terug- en invorderen. De werknemer heeft recht op een WAZO-uitkering ingevolge de WAZO en doet deze aanvraag door tussenkomst van de werkgever. De werkgever kan de WAZO- uitkering vervolgens verrekenen met het loon van de werknemer. De WAZO-uitkering is namens appellante aangevraagd door [naam] . Zij wist hiervan af en heeft ook geprofiteerd van de verstrekte uitkering.
2.5. Ter zitting bij de rechtbank heeft appellante aangevoerd dat de invordering is verjaard, nu primair besluit 1 meer dan vijf jaar na het toekenningsbesluit van de WAZO-uitkering in 2013 is genomen. De rechtbank is van oordeel dat appellante deze beroepsgrond niet alleen zeer laat heeft aangevoerd, hetgeen in strijd is met de goede procesorde, maar ook dat deze niet slaagt. Op grond van artikel 4:104, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) verjaart de rechtsvordering tot betaling van een geldsom vijf jaren nadat de voorgeschreven betalingstermijn is verstreken. Het Uwv heeft in 2019 met primair besluit 1 een invorderingsbesluit genomen. Er zijn nog geen vijf jaren verstreken sinds het nemen van primair besluit 1, waarbij de voorgeschreven betalingstermijn is vastgesteld.
2.6. De rechtbank heeft verder overwogen dat het Uwv bij brief van 3 december 2019 heeft erkend dat de grondslag van bestreden besluit 1 ontbreekt, omdat op dat moment nog geen herzieningsbesluit was genomen. Gelet hierop is het beroep tegen bestreden besluit 1 gegrond. Nu het Uwv het recht op de WAZO-uitkering met bestreden besluit 2 terecht heeft herzien, is het ontbreken van de grondslag in bestreden besluit 1 naar het oordeel van de rechtbank hersteld. Het Uwv heeft de onverschuldigd betaalde WAZO-uitkering daarom terecht van appellante ingevorderd. Dringende redenen op grond waarvan het Uwv geheel of gedeeltelijk van terug- of invordering had moeten afzien, zijn niet gesteld. De rechtbank ziet daarom aanleiding de rechtsgevolgen van bestreden besluit 1 in stand te laten.
3.1. Appellante heeft in hoger beroep aangevoerd dat zij er wel in is geslaagd om door middel van objectieve en verifieerbare gegevens de conclusie van het Uwv dat sprake is van een gefingeerd dienstverband te ontkrachten. Verder is het Uwv ten onrechte zonder wettelijke grondslag overgegaan tot invordering, zonder dat hier een herzieningsbesluit aan ten grondslag lag.
3.2. Het Uwv heeft bevestiging van de aangevallen uitspraak bepleit.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1. In hoger beroep heeft appellante volstaan met (summier) te herhalen wat zij in beroep heeft aangevoerd. Het is aan appellante om in hoger beroep gronden aan te voeren tegen hetgeen in de aangevallen uitspraak is overwogen over datgene wat in beroep tegen de bestreden besluiten is aangevoerd. De enkele herhaling van de beroepsgronden kan niet als een gemotiveerde en specifieke betwisting van de aangevallen uitspraak worden opgevat. De rechtbank heeft in de aangevallen uitspraak de gronden van appellante gemotiveerd besproken en afgewezen. De in hoger beroep herhaalde gronden geven geen aanleiding om tot een ander oordeel te komen dan de rechtbank heeft gegeven. Het oordeel van de rechtbank en de overwegingen die tot dit oordeel hebben geleid worden onderschreven.
4.2. Uit 4.1 volgt dat het hoger beroep niet slaagt en dat de aangevallen uitspraak, voor zover aangevochten, wordt bevestigd.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.
BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak, voor zover aangevochten.
Deze uitspraak is gedaan door S.B. Smit-Colenbrander als voorzitter en C.F.E. van OldenSmit en M.L. Noort als leden, in tegenwoordigheid van A.L.K. Dagmar als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 2 augustus 2023.

(getekend) S.B. Smit-Colenbrander

(getekend) A.L.K. Dagmar

Bijlage

Artikel 1:1 van de WAZO
Tenzij anders is bepaald, wordt voor de toepassing van deze wet verstaan onder:
a. werkgever: degene die een ander krachtens arbeidsovereenkomst naar burgerlijk recht of publiekrechtelijke aanstelling arbeid laat verrichten;
b. werknemer: de ander, bedoeld in onderdeel a.
Artikel 3:6 van de WAZO
1. Voor de toepassing van deze paragraaf wordt verstaan onder:
a. werknemer: de werknemer, bedoeld in artikel 1:1, onderdeel b, met uitzondering van degene die op grond van de Eerste Afdeling, Paragraaf 2, van de Ziektewet geen werknemer in de zin van die wet is;
b. gelijkgestelde: degene die geen werknemer is als bedoeld in artikel 1:1, onderdeel b, doch
1°. op grond van de Eerste Afdeling, Paragraaf 2, van de Ziektewet, met uitzondering van artikel 8a, wel werknemer in de zin van die wet is, of
2°. op grond van hoofdstuk 7 van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen recht heeft op de loongerelateerde uitkering van de werkhervattingsuitkering gedeeltelijk arbeidsgeschikten;
c. werkgever: de werkgever, bedoeld in artikel 1:1, onderdeel a, of de artikelen 10, 11 of 12 van de Ziektewet.
2. Voor de toepassing van deze paragraaf wordt mede verstaan onder:
a. werknemer: de werknemer, bedoeld in artikel 1:1, onderdeel b, die vrijwillig verzekerd is als bedoeld in de Tweede Afdeling, Hoofdstuk IV, van de Ziektewet;
b. gelijkgestelde: degene die geen werknemer is als bedoeld in onderdeel a doch wel vrijwillig verzekerd is als bedoeld in de Tweede Afdeling, Hoofdstuk IV, van de Ziektewet.
Artikel 3:7 van de WAZO
1. De vrouwelijke werknemer heeft gedurende de periode dat het zwangerschaps- en bevallingsverlof wordt genoten overeenkomstig artikel 3:1, tweede, derde en vijfde lid, recht op uitkering.
2. De werknemer heeft gedurende de periode dat het verlof in verband met adoptie of de opname van een pleegkind wordt genoten overeenkomstig artikel 3:2, tweede lid of vijfde lid, recht op uitkering.
Artikel 3:16 van de WAZO
1. Met betrekking tot een uitkering op grond van deze paragraaf zijn de volgende artikelen van de Ziektewet en de op die artikelen berustende bepalingen van overeenkomstige toepassing:
a. ter zake van het recht op uitkering: de artikelen 19a, 19b, 19c en 87c;
b. ter zake van herziening of intrekking: artikel 30a;
m. ter zake van terugvordering: de artikelen 33 tot en met 34a;
[…]