ECLI:NL:CRVB:2023:147

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
24 januari 2023
Publicatiedatum
24 januari 2023
Zaaknummer
21/458 PW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvraag woonkostentoeslag wegens gebrek aan actieve zoektocht naar goedkopere woning

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 24 januari 2023 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen de beslissing van de rechtbank Zeeland-West-Brabant. De zaak betreft de afwijzing van een aanvraag voor woonkostentoeslag door [betrokkene], die sinds 2012 bijstand ontvangt op basis van de Participatiewet. De aanvraag werd afgewezen omdat [betrokkene] niet aannemelijk heeft gemaakt actief op zoek te zijn gegaan naar een goedkopere woning. De woonkostentoeslag is bedoeld voor een tijdelijke overgangsfase na een inkomensterugval, maar [betrokkene] heeft geen bewijs geleverd dat hij daadwerkelijk van plan was te verhuizen.

De rechtbank had eerder de afwijzing van de aanvraag door het college van burgemeester en wethouders van Breda bevestigd. [betrokkene] had eerder aanvragen ingediend voor bijzondere bijstand voor woonkosten, die ook waren afgewezen op basis van het gebrek aan inspanning om goedkopere woonruimte te vinden. In hoger beroep herhaalde [betrokkene] zijn argumenten, maar de Raad oordeelde dat de rechtbank de gronden voldoende had gemotiveerd en dat er geen nieuwe feiten of omstandigheden waren die tot een ander oordeel zouden moeten leiden.

De Raad bevestigde de eerdere uitspraak van de rechtbank en wees het verzoek om schadevergoeding af. De uitspraak benadrukt dat de woonkostentoeslag niet bedoeld is voor onbepaalde duur, maar voor een beperkte periode om de woonlasten in overeenstemming te brengen met het inkomen na een terugval.

Uitspraak

21 458 PW

Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Zeeland-West-Brabant van 23 december 2020, 20/9567 (aangevallen uitspraak) en uitspraak op het verzoek om veroordeling tot vergoeding van schade
Partijen:
[betrokkene] ( [betrokkene] )
het college van burgemeester en wethouders van Breda te Breda (college)
Datum uitspraak: 24 januari 2023

PROCESVERLOOP

Namens [betrokkene] heeft mr. R.M.H.G. Ritzen, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 22 november 2022. [betrokkene] is verschenen, bijgestaan door mr. Ritzen. Het college is niet verschenen.

OVERWEGINGEN

1.1.
[betrokkene] ontvangt vanaf 2012 bijstand ingevolge de Participatiewet. [betrokkene] woont, samen met een pleegzoon, op het adres X. Deze woning heeft [betrokkene] in eigendom. Op deze woning rust een hypotheekschuld waarvoor maandelijks een bedrag van € 430,- aan hypotheeklasten is verschuldigd.
1.2.
[betrokkene] heeft op 25 september 2015 en op 2 november 2017 aanvragen ingediend voor bijzondere bijstand voor woonkosten in de vorm van een woonkostentoeslag. Beide aanvragen zijn door het college afgewezen. Aan beide afwijzingen ligt ten grondslag dat [betrokkene] vanaf het moment van de inkomensachteruitgang geen aantoonbare inspanning heeft verricht om goedkopere woonruimte te vinden en dat [betrokkene] niet heeft aangetoond dat sprake is van bijzondere omstandigheden op grond waarvan een woonkostentoeslag dient te worden verleend. De besluiten op bezwaar tegen deze afwijzingen zijn bij uitspraken van 30 oktober 2018, ECLI:NL:CRVB:2018:3390 en 10 mei 2021, ECLI:NL:CRVB:2021:1104 in rechte onaantastbaar geworden.
1.3.
[betrokkene] heeft op 13 februari 2019 opnieuw een aanvraag gedaan om bijzondere bijstand voor woonkosten in de vorm van een woonkostentoeslag.
1.4.
Bij besluit van 26 februari 2019, na bezwaar gehandhaafd bij besluit van 2 oktober 2020 (bestreden besluit), heeft het college deze aanvraag afgewezen. Het college heeft aan het bestreden besluit ten grondslag gelegd dat gebleken is dat [betrokkene] niet van plan is te verhuizen en dat geen sprake is van bijzondere omstandigheden op grond waarvan een woonkostentoeslag dient te worden verleend.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard.
3. In hoger beroep heeft [betrokkene] zich tegen de aangevallen uitspraak gekeerd. [betrokkene] heeft in hoger beroep de beroepsgrond herhaald dat sprake is van bijzondere omstandigheden als gevolg waarvan verhuizen onmogelijk is.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
De gronden die [betrokkene] in hoger beroep heeft aangevoerd, zijn in wezen gelijk aan de gronden in beroep. De rechtbank is gemotiveerd op die gronden ingegaan. [betrokkene] heeft geen redenen aangevoerd waarom die gemotiveerde weerlegging onjuist of onvolledig is. De Raad kan zich vinden in het oordeel van de rechtbank en de overwegingen waarop dat oordeel rust. De Raad voegt daar nog het volgende aan toe.
4.2.
In zijn uitspraak van 10 mei 2021, dus na de uitspraak van de rechtbank op 23 december 2020 in deze zaak heeft de Raad, naar aanleiding van de eerdere aanvraag op 2 november 2017, al overwogen dat [betrokkene] niet aannemelijk heeft gemaakt actief op zoek te zijn gegaan naar een andere en goedkopere woning. Zonder de gevolgen daarvan voor [betrokkene] te miskennen, heeft de Raad in de door [betrokkene] geschetste omstandigheden toen geen reden gezien om tot een ander oordeel te komen, alleen al omdat de woonkostentoeslag niet mag worden toegekend voor een ander doel dan waarvoor deze bedoeld is. De woonkostentoeslag is namelijk bedoeld voor een overgangsfase na een inkomensterugval, waarbij de woonkostentoeslag gedurende een beperkte periode wordt verstrekt om een betrokkene in staat te stellen om de woonlasten in overeenstemming te brengen met het inkomen. Die situatie deed zich in het geval van [betrokkene] niet voor. [betrokkene] heeft beoogd dat de woonkostentoeslag niet gedurende een beperkte periode wordt toegekend maar voor onbepaalde duur. De door [betrokkene] gestelde omstandigheid dat de uit een verhuizing voortvloeiende kosten aanzienlijk hoger zullen zijn dan de aangevraagde woonkostentoeslag, heeft de Raad toen niet tot een ander oordeel gebracht, alleen al omdat deze stelling niet toereikend was onderbouwd en ook niet aannemelijk is gemaakt dat het voor [betrokkene] niet mogelijk was om die kosten, mede gelet op de mogelijkheid van huurtoeslag, te kunnen dragen. In deze procedure heeft [betrokkene] in essentie dezelfde omstandigheden naar voren gebracht als in de procedure die heeft geleid tot de uitspraak van 10 mei 2021. De Raad ziet nu geen aanleiding om tot een ander oordeel te komen.
4.3.
Uit 4.1 tot en met 4.3. volgt dat het hoger beroep niet slaagt, zodat de aangevallen uitspraak moet worden bevestigd. Gelet hierop bestaat voor een veroordeling tot vergoeding van schade geen grond.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep
- bevestigt de aangevallen uitspraak;
- wijst het verzoek om veroordeling tot vergoeding van schade af.
Deze uitspraak is gedaan door M. Hillen, in tegenwoordigheid van B. Beerens als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 24 januari 2023.
(getekend) M. Hillen
(getekend) B. Beerens