ECLI:NL:CRVB:2023:1439
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Beëindiging WIA-uitkering wegens onvoldoende arbeidsongeschiktheid
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 20 juli 2023 uitspraak gedaan in het hoger beroep van appellant tegen de beëindiging van zijn WIA-uitkering door het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv). Appellant, die eerder een loongerelateerde WGA-uitkering had ontvangen, had zich ziekgemeld vanwege een stollingsstoornis en later ook vanwege psychische klachten. Het Uwv had na een herbeoordeling vastgesteld dat de mate van arbeidsongeschiktheid van appellant minder was dan 35%, wat leidde tot de beëindiging van de WIA-uitkering per 24 september 2021.
De rechtbank Gelderland had eerder het beroep van appellant tegen het besluit van het Uwv ongegrond verklaard, waarbij werd geoordeeld dat het medisch onderzoek zorgvuldig was uitgevoerd. Appellant voerde in hoger beroep aan dat het onderzoek onzorgvuldig was en dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep onvoldoende contact had gehad met zijn psychiater. De Raad oordeelde echter dat het Uwv voldoende had gemotiveerd dat de geselecteerde functies medisch geschikt waren voor appellant en dat er geen strijd was met het verbod van reformatio in peius. De Raad bevestigde de eerdere uitspraak van de rechtbank en handhaafde de beëindiging van de WIA-uitkering.
De Raad concludeerde dat er geen aanleiding was om te twijfelen aan de medische belastbaarheid van appellant en dat de door het Uwv geselecteerde functies binnen de vastgestelde beperkingen vielen. De argumenten van appellant werden niet overtuigend genoeg geacht om de beslissing van het Uwv te weerleggen. De uitspraak benadrukt het belang van zorgvuldig medisch onderzoek en de rol van de verzekeringsarts in de beoordeling van arbeidsongeschiktheid.