ECLI:NL:CRVB:2023:1439

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
20 juli 2023
Publicatiedatum
26 juli 2023
Zaaknummer
22/1563 WIA
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beëindiging WIA-uitkering wegens onvoldoende arbeidsongeschiktheid

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 20 juli 2023 uitspraak gedaan in het hoger beroep van appellant tegen de beëindiging van zijn WIA-uitkering door het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv). Appellant, die eerder een loongerelateerde WGA-uitkering had ontvangen, had zich ziekgemeld vanwege een stollingsstoornis en later ook vanwege psychische klachten. Het Uwv had na een herbeoordeling vastgesteld dat de mate van arbeidsongeschiktheid van appellant minder was dan 35%, wat leidde tot de beëindiging van de WIA-uitkering per 24 september 2021.

De rechtbank Gelderland had eerder het beroep van appellant tegen het besluit van het Uwv ongegrond verklaard, waarbij werd geoordeeld dat het medisch onderzoek zorgvuldig was uitgevoerd. Appellant voerde in hoger beroep aan dat het onderzoek onzorgvuldig was en dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep onvoldoende contact had gehad met zijn psychiater. De Raad oordeelde echter dat het Uwv voldoende had gemotiveerd dat de geselecteerde functies medisch geschikt waren voor appellant en dat er geen strijd was met het verbod van reformatio in peius. De Raad bevestigde de eerdere uitspraak van de rechtbank en handhaafde de beëindiging van de WIA-uitkering.

De Raad concludeerde dat er geen aanleiding was om te twijfelen aan de medische belastbaarheid van appellant en dat de door het Uwv geselecteerde functies binnen de vastgestelde beperkingen vielen. De argumenten van appellant werden niet overtuigend genoeg geacht om de beslissing van het Uwv te weerleggen. De uitspraak benadrukt het belang van zorgvuldig medisch onderzoek en de rol van de verzekeringsarts in de beoordeling van arbeidsongeschiktheid.

Uitspraak

22.1563 WIA

Datum uitspraak: 20 juli 2023
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Gelderland van 7 april 2022, 21/4058 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. J.A.C. van Etten, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Partijen hebben nadere stukken ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 11 mei 2023. Appellant heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. Van Etten. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. M.W.A. Blind.

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellant is werkzaam geweest als chauffeur/bedrijfsleider voor gemiddeld 35,86 uur per week. Op 18 augustus 2008 heeft hij zich ziekgemeld wegens een stollingsstoornis (Immuun Trombocytopenie, ITP). Het Uwv heeft appellant per 12 oktober 2010 een loongerelateerde WGA-uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) toegekend, waarbij de mate van arbeidsongeschiktheid is vastgesteld op 100%. Per 12 februari 2013 is de loongerelateerde WGA-uitkering omgezet in een WGAloonaanvullingsuitkering.
1.2.
Na een verzoek om herbeoordeling door de ex-werkgever heeft het Uwv een psychiatrische expertise laten verrichten door psychiater N.J. de Mooij. Na verzekeringsgeneeskundig en arbeidskundig onderzoek heeft het Uwv bij besluit van 20 september 2013 de WIA-uitkering van appellant per 21 november 2013 beëindigd. Bij uitspraak van 9 augustus 2017 is dit besluit in rechte komen vast te staan.
1.3.
Bij brief van 28 augustus 2014 heeft appellant zich toegenomen arbeidsongeschikt gemeld en te kennen gegeven dat de verslechtering is gelegen in de periode van 21 november 2013 tot 21 april 2014. Bij besluit van 21 november 2014 heeft het Uwv vastgesteld dat geen sprake is van toegenomen beperkingen na 21 november 2013, zodat geen nieuw recht op een WIA-uitkering is ontstaan. Bij uitspraak van 1 november 2017 is ook dit besluit in rechte komen vast te staan.
1.4.
Bij brief van 8 september 2016 heeft appellant bij het Uwv een melding verslechterde gezondheid gedaan per 21 april 2015 en daarbij medische stukken overgelegd over onder meer een ziekenhuisopname op 26 november 2014. Naar aanleiding van deze melding heeft het Uwv appellant per 26 november 2014 een IVA-uitkering toegekend.
1.5.
In het kader van een herbeoordeling heeft appellant op 11 november 2019 het spreekuur bezocht van een arts van het Uwv. Naar aanleiding van een verzoek van het Uwv om een psychiatrische expertise hebben psycholoog S.J.A. Ronde en psychiaters J.A. Bouwens en M. Wassenaar van Sitagre op 17 februari 2020 een rapport uitgebracht. De arts van het Uwv heeft vervolgens op basis van zijn onderzoeksbevindingen vastgesteld dat appellant belastbaar is met inachtneming van de beperkingen zoals deze zijn neergelegd in een Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) van 24 april 2020. Een arbeidsdeskundige heeft functies geselecteerd en op basis van de drie functies met de hoogste lonen de mate van arbeidsongeschiktheid berekend. Bij besluit van 21 juli 2020 heeft het Uwv de mate van arbeidsongeschiktheid per 13 juli 2020 vastgesteld op 46,59% en in verband daarmee de IVAuitkering per 1 augustus 2020 beëindigd en een WGA-vervolguitkering toegekend. Bij besluit van 10 november 2020 heeft het Uwv het besluit van 21 juli 2020 ingetrokken, de mate van arbeidsongeschiktheid per 13 juli 2020 vastgesteld op 46,59%, de IVA-uitkering per 1 augustus 2020 beëindigd en een WGA-loonaanvullingsuitkering toegekend.
1.6.
Naar aanleiding van het bezwaar van appellant tegen het besluit van 10 november 2020 heeft een verzekeringsarts bezwaar en beroep aanvullende beperkingen aangenomen en deze neergelegd in een FML van 20 juli 2021. Een arbeidsdeskundige bezwaar en beroep heeft een deel van de eerder geselecteerde functies niet langer geschikt geacht, nieuwe functies geselecteerd en de mate van arbeidsongeschiktheid gewijzigd en vastgesteld op 26,18%. Bij besluit van 23 juli 2021 (bestreden besluit) heeft het Uwv het bezwaar van appellant gegrond verklaard, het besluit van 10 november 2020 herroepen, de mate van arbeidsongeschiktheid per 13 juli 2020 vastgesteld op 26,18% en de WIA-uitkering per 24 september 2021 beëindigd.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van appellant tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. De rechtbank is van oordeel dat het medisch onderzoek zorgvuldig is verricht en heeft geen aanleiding gezien om het onderzoek door Sitagre als onvoldoende onafhankelijk en objectief aan te merken. Verder heeft de rechtbank overwogen dat de medische belastbaarheid van appellant op de datum in geding in de medische rapporten op inhoudelijk overtuigende wijze is gemotiveerd. Dat psychiater A. Bayram van mening is dat enige vorm van belastbaarheid ongewenst is, maakt niet dat in de FML neergelegde belastbaarheid onjuist is. Bayram heeft deze stelling niet nader onderbouwd, zodat niet duidelijk is welke medische redenering hieraan ten grondslag ligt. Het Uwv heeft er terecht op gewezen dat het volgens vaste rechtspraak tot de specifieke deskundigheid van de verzekeringsarts (bezwaar en beroep) behoort om uit de beschikbare medische informatie objectiveerbare beperkingen vast te stellen voor het verrichten van arbeid. Voor het benoemen van een deskundige zoals appellant heeft verzocht, heeft de rechtbank geen aanleiding gezien. De rechtbank heeft de beroepsgrond dat het Uwv heeft gehandeld in strijd met het verbod van reformatio in peius omdat de nieuwe functieduiding in bezwaar heeft geleid toe een beëindiging van de WIA-uitkering, niet gevolgd. Bij een beëindiging van een uitkering per een toekomende datum is volgens de rechtspraak geen sprake van strijd met het aan het verbod van reformatio in peius ten grondslag liggende rechtszekerheidsbeginsel. Tot slot heeft het Uwv naar het oordeel van de rechtbank voldoende gemotiveerd dat de belasting in de geselecteerde functies de vastgestelde medische belastbaarheid van appellant niet overschrijdt.
3.1.
Appellant heeft in hoger beroep aangevoerd dat het onderzoek onzorgvuldig is geweest, omdat de verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft nagelaten contact op te nemen met psychiater Bayram over de stelling in haar brief van 14 juni 2021 dat enige belastbaarheid van appellant ongewenst is. Appellant heeft in hoger beroep een reactie met toelichting van psychiater Bayram overgelegd. Verder heeft hij naar voren gebracht dat het door Sitagre verrichte onderzoek vanwege de vraagstelling van het Uwv niet onafhankelijk en objectief is geweest. Ook heeft Sitagre niet de beschikking gekregen over alle stukken. Appellant is van mening dat hij nog steeds niet in staat is om te werken. De in de FML opgenomen beperkingen zijn te optimistisch ingeschat. Zo is onvoldoende rekening gehouden met de brief van psychiater Bayram van 14 juni 2021, waarin staat dat enige belastbaarheid ongewenst is. Appellant wijst erop dat de arts van het Uwv de door Sitagre genoemde lichte mate van beperkingen in het hanteren van stress en het omgaan met anderen en het genoemde effect van de medicatie, niet heeft overgenomen in de FML. Appellant heeft de rechtbank verzocht een onafhankelijk deskundige (psychiater) te benoemen. Appellant heeft niet de financiële mogelijkheden om zelf een deskundige in te schakelen. Hij kan zich niet vinden in de door de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep geselecteerde functies. Tot slot heeft appellant gesteld dat het Uwv het verbod van reformatio in peius heeft geschonden, omdat hij door het instellen van bezwaar in een slechtere positie is komen te verkeren.
3.2.
Het Uwv heeft verzocht de aangevallen uitspraak te bevestigen en heeft daarbij verwezen naar het rapport van de verzekeringsarts bezwaar en beroep van 13 maart 2023.
4. De Raad oordeelt als volgt.
4.1.
Van gedeeltelijke arbeidsongeschiktheid van een verzekerde is op grond van artikel 5 van de Wet WIA sprake als hij als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van onder meer ziekte of gebrek slechts in staat is met arbeid ten hoogste 65% te verdienen van het maatmaninkomen per uur, maar niet volledig en duurzaam arbeidsongeschikt is. Op grond van artikel 6, eerste lid, van de Wet WIA wordt de beoordeling van de arbeidsongeschiktheid gebaseerd op een verzekeringsgeneeskundig en een arbeidskundig onderzoek.
4.2.
Tussen partijen is in geschil of het Uwv terecht de WIA-uitkering van appellant met ingang van 24 september 2021 heeft beëindigd, omdat de mate van arbeidsongeschiktheid minder is dan 35%.
4.3.1
Het oordeel van de rechtbank dat het medisch onderzoek zorgvuldig is geweest en de daaraan ten grondslag gelegde overwegingen worden onderschreven. Er bestaat geen aanleiding het op verzoek van het Uwv verrichte onderzoek van Sitagre als onvoldoende onafhankelijk en objectief aan te merken. In de door het Uwv opgestelde vraagstelling aan Sitagre zijn hiervoor geen aanknopingspunten te vinden. Daarin wordt enkel de medische voorgeschiedenis van appellant beschreven. In het rapport van Sitagre wordt evenwel vermeld dat de expertise is aangevraagd, omdat naar de mening van het Uwv de informatie verstrekt door een andere psychiater niet zondermeer betrouwbaar mag worden geacht. Daarbij gaat het niet om informatie van psychiater Bayram, maar om een psychiater die niet bij de beoordeling van de mate van arbeidsongeschiktheid op de datum in geding in deze procedure betrokken is geweest. Uit het rapport van Sitagre blijkt bovendien op geen enkele wijze dat deze informatie van invloed is geweest op het onderzoek en de bevindingen van Sitagre. Daarbij is nog van belang dat appellant door twee psychiaters van Sitagre is onderzocht, die over hun bevindingen intercollegiaal overleg hebben gehad en consensus hebben bereikt over de diagnostische overwegingen, zoals beschreven in het rapport.
4.3.2.
De stelling van appellant dat Sitagre niet de beschikking had over alle stukken wordt niet gevolgd. Het rapport van Ergatis van 26 juli 2016 is aan Sitagre gezonden. Dit rapport bevat een overzicht van de beschikbare medische stukken, waarin de relevante inhoud ervan wordt geciteerd. Op deze wijze was de inhoud van de medische stukken voor Sitagre bekend.
4.3.3.
Wat betreft de stelling van appellant dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep contact had moeten opnemen met psychiater Bayram om een nadere toelichting te geven op haar brief van 14 juni 2021, stelt de Raad vast dat appellant zelf in hoger beroep een brief van psychiater Bayram met een toelichting heeft overgelegd. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft in zijn rapport van 13 maart 2023 hierop gereageerd. Het onderzoek is ook op dit punt niet onzorgvuldig.
4.4.1.
De rechtbank wordt gevolgd in het oordeel dat er geen aanleiding is om te twijfelen aan de juistheid van de medische belastbaarheid van appellant op de datum in geding. De overwegingen die tot dit oordeel hebben geleid, worden onderschreven. Daaraan wordt het volgende toegevoegd.
4.4.2.
De brief van psychiater Bayram van 14 februari 2022 (lees: 2023) geeft geen aanleiding voor twijfel aan de vastgestelde belastbaarheid op de datum in geding. Dat de behandeling van appellant in volle gang was en volgens Bayram de draagkracht onvoldoende was om ook de druk van werken op zich te krijgen, maakt niet dat sprake is van volledige arbeidsongeschiktheid op medische gronden vanwege geen benutbare mogelijkheden. De primaire arts heeft in het rapport van 24 april 2020 afdoende toegelicht dat appellant niet voldoet aan de strikte criteria van het Schattingsbesluit arbeidsongeschiktheidswetten om geen benutbare mogelijkheden aan te nemen. In dat verband heeft hij geconcludeerd dat uit diverse onderzoeken niet is gebleken van een ernstig psychosociaal disfunctioneren op alle levensgebieden. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft in het rapport van 13 maart 2023 daarover nog opgemerkt dat de psychiater niet concreet heeft gemaakt met welke beperkingen op zijn vakgebied rekening moet worden gehouden op de datum in geding.
4.4.3.
Met de psychische klachten van appellant is rekening gehouden door beperkingen in de FML aan te nemen voor persoonlijk en sociaal functioneren. In verband met de verminderde stressbestendigheid van appellant is om preventieve redenen een beperking voor overwerk en ’s nachts werken aangenomen. Daarnaast zijn in de FML beperkingen aangenomen voor dynamische handelingen, omdat appellant op energetische gronden niet in staat wordt geacht tot het opbrengen van herhaalde energetische piekbelastingen dan wel regelmatig terugkerende belastingen boven de normaalwaarden van het CBBS uit. In verband met ITP is appellant beperkt voor risicovol werk en aangewezen op werk waarin hij kan terugvallen op directe collega’s of leidinggevenden. Verder is hij vanwege medicijngebruik aangewezen op werk zonder verhoogd persoonlijk risico en mag hij niet professioneel chauffeuren. De motivering van de verzekeringsartsen van het Uwv dat er geen medische indicatie is voor een urenbeperking kan worden gevolgd. Van een verminderde beschikbaarheid is geen sprake. Indien appellant werk doet waarbij rekening wordt gehouden met zijn mogelijkheden, is een urenbeperking om energetische redenen of vanuit preventief oogpunt niet nodig. In wat appellant heeft aangevoerd wordt geen aanleiding gezien om aan de vastgestelde beperkingen te twijfelen. Dat de beperkingen van appellant zijn onderschat is niet nader onderbouwd met (nieuwe) medische stukken.
4.5.
In wat appellant heeft aangevoerd wordt geen aanleiding gezien een deskundige in te schakelen. Er bestaat geen reden om aan te nemen dat appellant belemmeringen heeft ondervonden bij de onderbouwing van zijn standpunt dat de beperkingen onjuist zijn vastgesteld. Appellant heeft in de procedure voldoende ruimte gehad om stukken in te dienen ter onderbouwing van zijn standpunt dat het Uwv zijn beperkingen heeft onderschat en heeft van die mogelijkheid ook gebruik gemaakt door brieven van psychiater Bayram in te brengen. Die stukken zijn naar hun aard geschikt om twijfel te zaaien aan het oordeel van het Uwv. Omdat de noodzakelijke twijfel aan de juistheid van de medische beoordeling ontbreekt, wordt ook om die reden geen aanleiding gezien een deskundige te benoemen. De vraag of appellant financieel in staat is om een deskundige in te schakelen, kan daarom buiten beschouwing blijven.
4.6.
Tevens wordt de rechtbank gevolgd in haar oordeel dat het Uwv voldoende heeft gemotiveerd dat de geselecteerde voorbeeldfuncties in medisch opzicht voor appellant geschikt zijn.
4.7.
Het oordeel van de rechtbank dat geen sprake is van strijd met het verbod van reformatio in peius wordt onderschreven. Volgens vaste rechtspraak van de Raad (zie bijvoorbeeld de uitspraak van 14 juli 2017, ECLI:NL:CRVB:2017:3923) verzet zich genoemd beginsel niet tegen een intrekking of verlaging van de uitkering per een toekomende datum, omdat het Uwv ook los van een ingediend bezwaar bevoegd is de arbeidsongeschiktheidsuitkering van de verzekerde per een toekomstige datum in te trekken of te verlagen op de grond dat hij niet (langer) of minder arbeidsongeschikt is. Dit betekent dus dat het verlagen van het arbeidsongeschiktheidspercentage na een bezwaarprocedure per een toekomende datum mag worden geëffectueerd. Daarvan is hier sprake. De WIA-uitkering is met ingang van 24 september 2021, twee maanden en een dag na het bestreden besluit, beëindigd.
4.8.
Uit 4.2 tot en met 4.7 volgt dat het hoger beroep niet slaagt. De aangevallen uitspraak zal worden bevestigd. Dit betekent dat de beëindiging van de WIA-uitkering in stand blijft.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door M.E. Fortuin, in tegenwoordigheid van S.C. Scholten als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 20 juli 2023.
(getekend) M.E. Fortuin
(getekend) S.C. Scholten