ECLI:NL:CRVB:2023:1436

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
19 juli 2023
Publicatiedatum
26 juli 2023
Zaaknummer
22/3570 WIA
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake afwijzing WIA-uitkering en de zorgvuldigheid van het medisch onderzoek

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 19 juli 2023 uitspraak gedaan in het hoger beroep van appellante tegen de afwijzing van haar WIA-uitkering door het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv). Appellante, die zich op 7 december 2018 ziekmeldde, had bezwaar gemaakt tegen de beslissing van het Uwv om haar WIA-uitkering met ingang van 4 december 2020 te weigeren, omdat zij minder dan 35% arbeidsongeschikt zou zijn. De rechtbank Zeeland-West-Brabant had het beroep van appellante tegen deze beslissing ongegrond verklaard, waarbij werd geoordeeld dat het medisch onderzoek zorgvuldig was uitgevoerd en dat de vastgestelde medische beperkingen juist waren.

In hoger beroep voerde appellante aan dat er een fysiek spreekuur had moeten plaatsvinden met een geregistreerd verzekeringsarts bezwaar en beroep, en dat de afwijkende standpunten van verschillende artsen tot twijfel hadden moeten leiden over de beoordeling van haar arbeidsongeschiktheid. De Raad oordeelde echter dat het medisch onderzoek voldoende zorgvuldig was verricht, en dat de artsen de klachten van appellante adequaat hadden beoordeeld. De Raad bevestigde de bevindingen van de rechtbank en oordeelde dat er geen reden was om de geduide functies ongeschikt te achten.

De Raad concludeerde dat het hoger beroep van appellante niet slaagde en bevestigde de uitspraak van de rechtbank. Er werd geen aanleiding gezien voor een veroordeling in de proceskosten.

Uitspraak

22 3570 WIA

Datum uitspraak: 19 juli 2023
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Zeeland-West-Brabant van 26 oktober 2022, 21/3212 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellante] te [woonplaats] (appellante)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)

PROCESVERLOOP

Namens appellante heeft mr. R.J. Hoogeveen, advocaat, hoger beroep ingesteld en nadere stukken ingediend.
Het Uwv heeft een verweerschrift en een rapport van een verzekeringsarts bezwaar en beroep ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 26 april 2023. Appellante is verschenen, bijgestaan door mr. Hoogeveen. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. M.W.L. Clemens.

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellante is laatstelijk werkzaam geweest als verkoopster voor gemiddeld 16,44 uur per week. Op 7 december 2018 heeft appellante zich ziekgemeld wegens belemmerende gezondheidsklachten. In het kader van een aanvraag op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) heeft appellante telefonisch gesproken met een verzekeringsarts. Deze arts heeft vastgesteld dat appellante belastbaar is met inachtneming van de beperkingen die hij heeft neergelegd in een Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) van 22 december 2020. Een arbeidsdeskundige heeft vastgesteld dat appellante niet meer geschikt is voor het laatstelijk verrichte werk. Hij heeft vervolgens functies geselecteerd en op basis van de drie functies met de hoogste lonen de mate van arbeidsongeschiktheid berekend. Bij besluit van 24 december 2020 heeft het Uwv geweigerd aan appellante met ingang van 4 december 2020 een WIA-uitkering toe te kennen, omdat zij met ingang van die datum minder dan 35% arbeidsongeschikt is.
1.2.
Appellante heeft bezwaar gemaakt tegen dit besluit. Zij is hierna onderzocht door een arts bezwaar en beroep. Hij heeft zijn bevindingen vastgelegd in een rapport van 3 juni 2021 en reden gezien om de FML aan te passen. Hij heeft aanvullende beperkingen op ‘hoofdbewegingen maken’ (beperkt), ‘het hoofd in een bepaalde stand houden tijdens het werk’ (licht beperkt) en ‘schroefbewegingen maken’ (beperkt) toegekend. De urenbeperking komt te vervallen. De arbeidsdeskundige bezwaar en beroep heeft op basis van de gewijzigde FML van 3 juni 2021 beoordeeld of de geduide functies nog passend zijn en zijn bevindingen vastgelegd in een rapport van 24 juni 2021. De geduide functie receptioniste telefoniste (SBCcode 315120) heeft hij laten vervallen omdat appellante niet voldoet aan de opleidingseis. De overige functies zijn passend. De mate van arbeidsongeschiktheid wordt gewijzigd vastgesteld op 18,62%. Omdat de mate van arbeidsongeschiktheid nog steeds minder dan 35% is, heeft het Uwv het bezwaar bij besluit van 2 juli 2021
(het bestreden besluit) ongegrond verklaard.
2. De rechtbank heeft het beroep van appellante tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. Hiertoe heeft de rechtbank overwogen dat het medisch onderzoek zorgvuldig is verricht. De arts bezwaar en beroep en de verzekeringsarts bezwaar en beroep hebben alle klachten van appellante, de informatie van de behandelaars en het rapport van verzekeringsarts Intven van het Expertise Instituut (verzekeringsarts Intven) betrokken in hun beoordeling. De arts bezwaar en beroep en de verzekeringsarts bezwaar en beroep hebben eenduidig, inzichtelijk en zonder tegenstrijdigheden uitgelegd hoe hun beoordeling tot stand is gekomen. Zij hebben ook voldoende uitgelegd waarom de in beroep overgelegde stukken geen reden vormen om aanvullende beperkingen aan te nemen. Het rapport van verzekeringsarts Intven is in de bezwaarfase al meegewogen. Volgens de arts bezwaar en beroep en de verzekeringsarts bezwaar en beroep zijn de psychische klachten op de hoorzitting anders beschreven dan bij verzekeringsarts Intven. In het rapport van verzekeringsarts Intven wordt een klachtenpatroon beschreven en geen psychiatrische of psychologische diagnose. Daarbij hebben de arts bezwaar en beroep en de verzekeringsarts bezwaar en beroep meegewogen dat op basis van eigen bevindingen bij de anamnese, het aanvullend onderzoek en de gegevens van de behandelend sector al beperkingen zijn aangenomen. De rechtbank ziet geen reden om hen niet te volgen. Bij die uitkomst ziet de rechtbank geen aanleiding om een onafhankelijk deskundige te benoemen. Omdat de rechtbank uitgaat van de juistheid van de vastgestelde medische beperkingen, ziet zij geen reden om de geduide functies ongeschikt te achten. De aanvraag voor een WIA-uitkering is terecht afgewezen.
3.1.
In hoger beroep heeft appellante, onder verwijzing naar de uitspraken van de Raad van 23 juni 2021 en 19 juli 2021 [1] , aangevoerd dat in bezwaar een fysiek spreekuur had moeten plaatsvinden met een geregistreerd verzekeringsarts bezwaar en beroep in plaats van een arts bezwaar en beroep. Zij acht het onderzoek om die reden onzorgvuldig. Daarnaast heeft zij aangevoerd dat de afwijkende standpunten van verzekeringsarts Intven, de bedrijfsarts en de primaire verzekeringsarts van het Uwv tot twijfel hadden moeten leiden over de beoordeling van de arts bezwaar en beroep. De rechtbank heeft het verzoek om een onafhankelijk deskundige te benoemen dan ook ten onrechte afgewezen. Volgens appellante volgt uit de beschikbare medische informatie dat sprake is van forse slaapproblematiek als gevolg van lichamelijke klachten en op grond waarvan een urenbeperking is gerechtvaardigd. Appellante heeft de Raad tot slot verzocht om een onafhankelijk deskundige, zijnde een verzekeringsarts, te benoemen.
3.2.
Het Uwv heeft verzocht de aangevallen uitspraak te bevestigen.
4. De Raad oordeelt als volgt.
4.1.
Van gedeeltelijke arbeidsongeschiktheid van een verzekerde is op grond van artikel 5 van de Wet WIA sprake als hij als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van onder meer ziekte of gebrek slechts in staat is met arbeid ten hoogste 65% te verdienen van het maatmaninkomen per uur, maar niet volledig en duurzaam arbeidsongeschikt is. Op grond van artikel 6, eerste lid, van de Wet WIA wordt de beoordeling van de arbeidsongeschiktheid gebaseerd op een verzekeringsgeneeskundig en een arbeidskundig onderzoek.
4.2.
In geschil is de vraag of het Uwv de mate van arbeidsongeschiktheid van appellante in de zin van de Wet WIA terecht met ingang van 4 december 2020 heeft vastgesteld op minder dan 35% en terecht heeft geweigerd aan appellante een WIA-uitkering toe te kennen.
4.3.
Wat appellante in hoger beroep heeft aangevoerd, is in essentie een herhaling van de gronden die zij al in beroep naar voren heeft gebracht. De rechtbank heeft deze gronden in de aangevallen uitspraak afdoende besproken. De Raad onderschrijft het oordeel van de rechtbank en de aan dit oordeel ten grondslag gelegde overwegingen. Daaraan wordt het volgende toegevoegd.
4.4.
De beroepsgrond dat het medisch onderzoek niet voldoende zorgvuldig is verricht omdat er geen fysiek spreekuur heeft plaatsgevonden met een geregistreerd verzekeringsarts bezwaar en beroep, slaagt niet. Appellante heeft deze grond eerst in hoger beroep aangevoerd en zij heeft daarbij verwezen naar de uitspraken van de Raad van 23 juni 2021 en 19 juli 2021. Daarin is geoordeeld dat het medisch onderzoek onzorgvuldig is geweest omdat er in het geheel geen spreekuur met een verzekeringsarts op enig moment in de besluitvorming heeft plaatsgevonden. Dat is in de situatie van appellante anders. De primaire verzekeringsarts heeft appellante gesproken tijdens een telefonisch spreekuur en de arts bezwaar en beroep heeft appellante gesproken tijdens een hoorzitting met aansluitend een medisch onderzoek. In zijn uitspraak van 18 januari 2023 [2] heeft de Raad geoordeeld dat de beoordeling van de vraag welke onderzoeksactiviteiten moeten worden verricht (onder meer) afhankelijk is van de medische situatie van betrokkene, de gronden in bezwaar en de vraag of in de primaire fase sprake is van een gebrek dat moet worden hersteld. Ook heeft de Raad in die uitspraak overwogen dat een spreekuur meestal in fysieke vorm zal plaatsvinden, maar dat ook een spreekuur dat telefonisch of met behulp van een beeldbelverbinding is verricht een spreekuurcontact kan zijn. Appellante heeft niet aangevoerd dat het telefonisch spreekuur met de primaire verzekeringsarts onzorgvuldig zou zijn verricht. De enkele stelling dat zij in bezwaar tijdens een fysiek spreekuur had moeten worden onderzocht door een verzekeringsarts bezwaar en beroep in plaats van een arts bezwaar en beroep, maakt niet dat sprake is van een onzorgvuldig onderzoek. De Raad heeft hiervoor ook geen aanknopingspunten gevonden in het dossier.
4.5.
Ook de beroepsgrond dat de arts bezwaar en beroep de urenbeperking ten onrechte heeft laten vervallen, slaagt niet. De arts bezwaar en beroep heeft in het rapport van 3 juni 2021 inzichtelijk gemotiveerd waarom niet kan worden gesproken van een stoornis in de energiehuishouding vanwege een premaligne aandoening. Daarnaast heeft hij op basis van de standaard Duurbelastbaarheid in Arbeid toereikend gemotiveerd waarom er geen reden is voor het aannemen van een urenbeperking op energetische gronden. De arts bezwaar en beroep ziet hiervoor geen aanleiding omdat uit het dagverhaal van appellante niet blijkt dat sprake is van een structureel verhoogde recuperatienoodzaak. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft in het rapport van 20 april 2023 nader toegelicht waarom op basis van de medische informatie niet kan worden gesproken van dusdanige slaapproblematiek dat sprake is van verminderde energetische belastbaarheid. Ook uit het dagverhaal komt niet naar voren dat sprake is van medisch noodzakelijke extra rustperiodes als gevolg van geobjectiveerde afwijkingen. Met een beperking voor avond- en nachtwerk is voldoende rekening gehouden met de genoemde slaapproblematiek. Hiermee is afdoende gemotiveerd dat er geen medische grond is voor een urenbeperking op energetische gronden. Dat de bedrijfsarts reden heeft gezien voor het aannemen van een urenbeperking volgt niet uit de stukken. Aan de informatie van de bedrijfsarts van 18 augustus 2020, dat appellante tijdens de re-integratie 2 keer 4 uur inzetbaar was en dat het niet haalbaar was om dit verder uit te breiden, kan niet de betekenis worden toegekend die appellante daaraan gehecht wenst te zien omdat deze informatie niet ziet op de datum in geding.
4.6.
Omdat de daarvoor noodzakelijke twijfel aan de juistheid van de medische beoordeling door de arts bezwaar en beroep en de verzekeringsarts bezwaar en beroep ontbreekt, wordt het verzoek van appellante om een onafhankelijk deskundige te benoemen, afgewezen.
4.7.
Ook wordt de rechtbank gevolgd in haar oordeel dat het Uwv voldoende heeft gemotiveerd dat de aan de berekening van het arbeidsongeschiktheidspercentage ten grondslag gelegde functies in medisch opzicht voor appellante geschikt zijn.
4.8.
Uit 4.2 tot en met 4.7 volgt dat het hoger beroep niet slaagt. De aangevallen uitspraak zal worden bevestigd.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door C. Karman, in tegenwoordigheid van L.R. Kokhuis als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 19 juli 2023.
(getekend) C. Karman
De griffier is verhinderd te ondertekenen.

Voetnoten

1.Gepubliceerd op rechtspraak.nl onder: ECLI:NL:CRVB:2021:1491 en ECLI:NL:CRVB:2021:1757.
2.Gepubliceerd op rechtspraak.nl onder: ECLI:NL:CRVB:2023:99.