ECLI:NL:CRVB:2023:1428
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Terugvordering van teveel betaalde WIA-uitkering en rechtszekerheidsbeginsel
In deze zaak gaat het om de terugvordering van een teveel betaalde WIA-uitkering aan appellant door het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv). Appellant, die als customer support medewerker werkte, was sinds oktober 2013 arbeidsongeschikt en ontving een loongerelateerde WGA-uitkering. Deze uitkering eindigde in januari 2018, waarna appellant een WGA-loonaanvullingsuitkering ontving. In de periode van 1 september 2018 tot en met 29 september 2019 ontving appellant echter een bedrag van € 15.139,80 bruto teveel, wat het Uwv terugvorderde. Appellant stelde dat hij erop mocht vertrouwen dat zijn uitkering correct was vastgesteld en dat hij niet had kunnen weten dat hij teveel ontving.
De rechtbank Roermond verklaarde het beroep van appellant ongegrond, en oordeelde dat appellant redelijkerwijs had moeten begrijpen dat hij teveel uitkering ontving, gezien de significante stijging van zijn inkomen. In hoger beroep herhaalde appellant zijn standpunt, maar het Uwv verdedigde de beslissing van de rechtbank. De Centrale Raad van Beroep bevestigde de uitspraak van de rechtbank, oordelend dat appellant had moeten beseffen dat hij teveel had ontvangen. De Raad stelde dat er geen dringende redenen waren om van terugvordering af te zien, en dat de terugvordering terecht was. De Raad wees ook het verzoek om schadevergoeding af en bevestigde de eerdere uitspraak.