ECLI:NL:CRVB:2023:1410

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
20 juli 2023
Publicatiedatum
25 juli 2023
Zaaknummer
21/4253 WIA
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep over de vaststelling van arbeidsongeschiktheid en de rol van deskundigen in bestuursrechtelijke procedures

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) tegen een uitspraak van de rechtbank Amsterdam. De rechtbank had geoordeeld dat het Uwv de conclusies van een door haar ingeschakelde deskundige niet had mogen negeren en had het Uwv opgedragen een nieuwe beslissing op bezwaar te nemen. Het Uwv was het niet eens met deze uitspraak en stelde dat de deskundige niet alle relevante rapporten had meegenomen in zijn beoordeling. De Centrale Raad van Beroep heeft de zaak behandeld en geconcludeerd dat de rechtbank ten onrechte de conclusies van de deskundige had gevolgd. De Raad oordeelde dat het rapport van de deskundige niet overtuigend was, omdat het geen blijk gaf van kennisname van eerdere rapporten van de verzekeringsarts. Hierdoor kon de Raad niet instemmen met de door de rechtbank gegeven uitspraak. De Raad heeft het hoger beroep van het Uwv gegrond verklaard, de eerdere uitspraak vernietigd en het beroep van de betrokkene ongegrond verklaard. Dit betekent dat de vaststelling van de mate van arbeidsongeschiktheid van de betrokkene op minder dan 35% in stand blijft.

Uitspraak

21/4253 WIA
Datum uitspraak: 20 juli 2023
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van
24 november 2021, 19/4693 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
[betrokkene] te [woonplaats] (betrokkene)

PROCESVERLOOP

Met een besluit van 15 februari 2019 heeft het Uwv geweigerd betrokkene een uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) toe te kennen. Betrokkene heeft daartegen bezwaar gemaakt, maar het Uwv is met een besluit van 26 juli 2019 (bestreden besluit) bij de weigering van de uitkering gebleven.
Betrokkene heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. De rechtbank heeft het beroep gegrond verklaard, dat besluit vernietigd en het Uwv opgedragen een nieuwe beslissing op bezwaar te nemen met inachtneming van haar uitspraak.
Het Uwv heeft hoger beroep ingesteld.
Namens betrokkene heeft mr. L.M. Dragtenstein zich als gemachtigde gesteld.
Partijen hebben nadere stukken ingediend.
De Raad heeft de zaak behandeld op een zitting op 8 juni 2023. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. I.L.M. Dunselman. Betrokkene is verschenen, bijgestaan door mr. Dragtenstein.

OVERWEGINGEN

Samenvatting

Het gaat in deze zaak over de vraag of de rechtbank terecht de conclusies van de door haar ingeschakelde onafhankelijk deskundige heeft gevolgd en het Uwv terecht heeft opgedragen aan de hand daarvan een nieuwe beslissing op bezwaar te nemen. De Raad volgt het Uwv in het standpunt dat de conclusies van de door de rechtbank ingeschakelde deskundige niet kunnen worden gevolgd. De Raad komt aansluitend tot het oordeel dat het Uwv de mate van arbeidsongeschiktheid juist heeft vastgesteld.

Inleiding

1. Bij de beoordeling van het hoger beroep zijn de volgende feiten en omstandigheden van belang.
1.1.
Betrokkene heeft laatstelijk gewerkt als kwaliteitsmedewerker bij Albert Heijn voor 24,35 uur per week. Op 1 februari 2017 heeft zij zich ziek gemeld. Betrokkene heeft op 19 december 2018 het spreekuur bezocht van een verzekeringsarts. Deze verzekeringsarts heeft vastgesteld dat betrokkene belastbaar is met inachtneming van de beperkingen die hij heeft neergelegd in een Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) van 20 december 2018. Een arbeidsdeskundige heeft vervolgens functies geselecteerd en op basis van de drie functies met de hoogste lonen de mate van arbeidsongeschiktheid berekend. Bij besluit van 15 februari 2019 heeft het Uwv vastgesteld dat betrokkene per 30 januari 2019 geen recht heeft op een WIA-uitkering, omdat zij minder dan 35% arbeidsongeschikt is.
1.2.
Betrokkene heeft bezwaar gemaakt tegen het besluit van 15 februari 2019. In het kader daarvan is zij op 21 juni 2019 aanwezig geweest bij een hoorzitting waar ook een verzekeringsarts bezwaar en beroep aanwezig was. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft verder kennisgenomen van de reeds aanwezige (medische) dossierstukken en tijdens de bezwaarprocedure verkregen informatie van de psycholoog van 17 juni 2019, de huisarts van 26 juni 2019, de orthopedisch chirurg van 2 mei 2019, 4 december 2018, 30 november 2018, 26 oktober 2018, 4 december 2017 en 15 november 2017 en de sportarts van 26 februari 2019. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft vervolgens vastgesteld dat er vanwege de stemmingsstoornis en een chronisch pijnsyndroom aanvullende beperkingen moeten worden aangenomen in de rubrieken 1 en 2 (zoals een voorspelbare werksituatie, geen werk met hoog handelingstempo en omgaan met conflicten) en ten aanzien van de rechterschouder (reiken, tillen, bovenhands werken). Ook moet een urenbeperking van 6 uur per dag en 30 uur per week worden aangenomen. De aanvullende beperkingen zijn neergelegd in een aangepaste FML van 18 juli 2019. Op basis van de aangepaste FML heeft de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep zes functies laten vervallen en twee nieuwe functies in de beoordeling betrokken en de mate van arbeidsongeschiktheid opnieuw berekend. Bij het bestreden besluit van 26 juli 2019 (bestreden besluit) heeft het Uwv het bezwaar ongegrond verklaard. De mate van arbeidsongeschiktheid van betrokkene bedraagt onveranderd minder dan 35%.
1.3.
Betrokkene heeft beroep ingesteld tegen het bestreden besluit. In de beroepsfase heeft betrokkene nadere medische informatie overgelegd van de orthopedisch chirurg van 19 september 2019, de longarts van 25 september 2019, de neuroloog van 30 september 2019, de huisarts van 3 oktober 2019 en de revalidatiearts van 23 december 2019, 3 januari 2020 en 10 februari 2020. De rechtbank heeft aanleiding gezien om revalidatiearts
drs. R. Zondervan als deskundige te benoemen. De deskundige heeft op 10 september 2021 een rapport uitgebracht. Daarin is hij, na een anamnese te hebben afgenomen en lichamelijk onderzoek te hebben verricht, tot de conclusie gekomen dat betrokkene vanwege de beperkte belastbaarheid van de schouders bij de aanwezige capsulitis en de beperkte mobiliteit meer beperkt is ten aanzien van reiken. Verder is volgens de deskundige een grotere urenbeperking aangewezen. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft in een rapport van 8 oktober 2021 op het deskundigenrapport gereageerd. Hij geeft aan dat de deskundige verdergaande beperkingen op reiken heeft aangegeven, terwijl bij lichamelijk onderzoek door dezelfde deskundige normale mobiliteit van de schouders is vastgesteld en dat hij een nadere toelichting op dit aspect op prijs stelt. Gezien de reactie van de deskundige op de vraag over de mogelijke samenhang tussen de psychische en fysieke klachten vraagt de verzekeringsarts bezwaar en beroep zich af of de deskundige kennis heeft genomen van zijn rapporten van 18 juli 2019 en 18 februari 2021. In zijn reactie van 4 november 2021 geeft de deskundige aan dat bij de rechterschouder van betrokkene een normale mobiliteit bestaat, maar dat bij extensie van de arm pijnklachten worden aangegeven die passen bij de restverschijnselen na een capsulitis. De belastbaarheid van deze schouder acht de deskundige om die reden beperkt. Daarnaast is er volgens de deskundige een wijdverbreid pijnsyndroom, waardoor betrokkene eveneens een beperkte functie in diverse gewrichten heeft. De reactie van de verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft de deskundige geen aanleiding geven tot het herzien van zijn conclusie.

Uitspraak van de rechtbank

2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van betrokkene tegen het bestreden besluit gegrond verklaard, dat besluit vernietigd en het Uwv opgedragen een nieuwe beslissing op bezwaar te nemen met in achtneming van haar uitspraak. De rechtbank heeft hiertoe overwogen dat zij de conclusies van de deskundige volgt. Uit het rapport van de deskundige volgt met name dat betrokkene meer beperkt is ten aanzien van het beoordelingspunt reiken en dat zij is aangewezen op een grotere urenbeperking. Dit laatste met name op basis van de noodzakelijkheid van het geregeld moeten nemen van pauzes. Anders dan de verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft betoogd, zijn de beperkingen van betrokkene objectief vast te stellen. Dat blijkt ook genoegzaam uit de medische rapportages vanuit de curatieve sector.

Het standpunt van het Uwv

3. Het Uwv is het met die uitspraak van de rechtbank niet eens. Het Uwv heeft in hoger beroep aangevoerd dat de conclusies van de door de rechtbank ingeschakelde onafhankelijk deskundige niet gevolgd kunnen worden. Uit het rapport van de deskundige blijkt niet dat hij kennis heeft genomen van de rapporten van de verzekeringsarts bezwaar en beroep van 18 juli 2019 en 18 februari 2021. De deskundige verwijst er niet naar en bespreekt ook de inhoud niet. Uit deze rapporten blijkt volgens het Uwv dat de verzekeringsarts de bursitis in de rechterschouder heeft benoemd en dat daarvoor beperkingen zijn aangenomen.

Het oordeel van de Raad

4.1.
Op grond van artikel 5 van de Wet WIA bestaat recht op een WIA-uitkering als een betrokkene ten minste 35% arbeidsongeschikt is. De mate van arbeidsongeschiktheid wordt berekend door het loon dat een betrokkene in zijn laatste werk nog had kunnen verdienen, te vergelijken met het loon dat hij kan verdienen in passende functies. Deze beoordeling is gebaseerd op een verzekeringsgeneeskundig en een arbeidskundig onderzoek.
4.2.
Als uitgangspunt geldt dat de bestuursrechter het oordeel van een onafhankelijke, door hem ingeschakelde deskundige kan volgen indien de door deze deskundige gebezigde motivering hem overtuigend voorkomt. In dit geding ligt de vraag voor of de rechtbank terecht heeft geoordeeld dat het rapport van Zondervan blijk geeft van een zorgvuldig onderzoek en inzichtelijk en consistent is en de rechtbank terecht de conclusies van deze deskundige heeft gevolgd.
4.3.
Met het Uwv worden die vragen ontkennend beantwoord. Daarvoor is redengevend dat het rapport van de deskundige er geen blijk van geeft dat de deskundige kennis heeft genomen van de rapporten van de verzekeringsarts bezwaar en beroep van 18 juli 2019 en 18 februari 2021. Het rapport van de deskundige bevat een samenvatting van brieven uit de behandelend sector, maar noemt geen rapporten van het Uwv. Ook de inhoud van deze rapporten wordt niet door de deskundige kenbaar betrokken in de beschouwing, ook niet in zijn reactie van 4 november 2021 op het rapport van de verzekeringsarts bezwaar en beroep van 8 oktober 2021. De conclusies van de deskundige kunnen daarom niet worden gevolgd. Aangezien de rechtbank dat ten onrechte wel heeft gedaan, slaagt het hoger beroep van het Uwv.
4.4.
In het kader van definitieve geschilbeslechting zal de Raad bezien of het Uwv terecht heeft gesteld dat betrokkene met de bij haar vastgestelde beperkingen, zoals opgenomen in de FML van 18 juli 2019, op 30 januari 2019 in staat was de door de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep geselecteerde functies te vervullen en dat in verband daarmee haar mate van arbeidsongeschiktheid minder dan 35% bedraagt.
4.5.
Er bestaat geen reden te twijfelen aan de juistheid van de voor betrokkene in de FML van 18 juli 2019 vastgestelde beperkingen. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft in zijn beoordeling alle beschikbare medische informatie kenbaar en inzichtelijk meegenomen. Hij heeft in het rapport van 18 juli 2019 op logische en navolgbare wijze beperkingen aangenomen voor de (pijn)klachten en de bursitis aan de rechterschouder, de psychische klachten en vanwege het als gevolg van chronische pijn verhoogd energieverbruik. De door betrokkene in hoger beroep ingediende journaalregels bieden geen aanknopingspunt voor de conclusie dat de beperkingen van betrokkene op de datum in geding zijn onderschat. Deze journaalregels zien op de periode tussen december 2021 en mei 2023. Het Uwv heeft er ter zitting terecht op gewezen dat deze journaalregels niet zien op de medische situatie van betrokkene op de datum in geding. Omdat twijfel aan de medische beoordeling ontbreekt, bestaat er geen aanleiding over te gaan tot benoeming van een deskundige.
4.6.
Uitgaande van de juistheid van de voor betrokkene vastgestelde beperkingen wordt geoordeeld dat de door de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep geselecteerde functies in medisch opzicht voor appellant geschikt zijn. In het rapport van 6 juni 2023 heeft de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep na overleg met de verzekeringsarts bezwaar en beroep inzichtelijk en gemotiveerd aangegeven dat de belastbaarheid op de aspecten reiken en boven schouderhoogte actief zijn in de functies van productiemedewerker industrie (SBC-code 111180) en verkoper (SBC-code 111210) niet worden overschreden. Wat betreft reiken heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep aangegeven dat de belasting van 1000 keer reiken over een reikafstand tussen de 30 en 40 cm mogelijk is, omdat het gaat om zeer lichte en kleine producten. Wat betreft boven schouderhoogte actief zijn heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep aangegeven dat de belasting van 15 keer per uur boven schouderhoogte actief zijn mogelijk is, omdat het telkens gaat om één of twee seconden en het gewicht onder de 1 kg blijft. Bovendien is sprake van een dynamische handeling, terwijl betrokkene is beperkt voor boven schouderhoogte actief zijn bij een statische belasting. Gelet op het voorgaande is ook het arbeidskundige onderdeel van het besluit voldoende gemotiveerd.
4.7.
Uit 4.3 tot en met 4.6 volgt dat er geen aanknopingspunten zijn om de medische en de arbeidskundige grondslag van het bestreden besluit onjuist te achten.

Conclusie en gevolgen

5. Uit 4.1 tot en met 4.7 volgt dat het hoger beroep slaagt, dat de aangevallen uitspraak moet worden vernietigd en dat het beroep ongegrond moet worden verklaard. Dit betekent dat de vaststelling van de mate van arbeidsongeschiktheid op minder dan 35% in stand blijft.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep:
- vernietigt de aangevallen uitspraak;
- verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door E. Dijt als voorzitter en L.A. Kjellevold en I.E. Voorberg als leden, in tegenwoordigheid van C.G. van Straalen als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 20 juli 2023.
(getekend) E. Dijt
(getekend) C.G. van Straalen