Uitspraak
22.554 WIA, 22/555 ZW, 22/3074 ZW
OVERWEGINGEN
Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) toe te kennen, omdat zij minder dan 35% arbeidsongeschikt is. Het door appellante tegen dit besluit gemaakte bezwaar heeft het Uwv bij besluit van 30 maart 2020 ongegrond verklaard. Een verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft appellante per 22 mei 2019 belastbaar geacht met inachtneming van de beperkingen zoals neergelegd in een Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) van 6 maart 2020. Een arbeidsdeskundige bezwaar en beroep heeft vastgesteld dat appellante met deze beperkingen haar werk als schoonheidsspecialiste/masseur niet meer kan doen, maar wel in staat is tot het vervullen van vier door de arbeidsdeskundige geselecteerde functies. Op basis van de drie functies met de hoogste lonen bedraagt de mate van arbeidsongeschiktheid minder dan 35%. Het tegen dit besluit ingestelde beroep is door de rechtbank bij uitspraak van 4 augustus 2020 ongegrond verklaard. Bij uitspraak van 13 april 2022 heeft de Raad de uitspraak van de rechtbank bevestigd.
16 november 2020 geweigerd appellante per 16 juli 2020 een WIA-uitkering toe te kennen. Het bezwaar van appellante tegen dit besluit heeft het Uwv bij besluit van 6 april 2021 (bestreden besluit 1) ongegrond verklaard. Aan dit besluit ligt een rapport van 5 februari 2021 van een arts bezwaar en beroep en een rapport van 1 april 2021 van een arbeidsdeskundige bezwaar en beroep ten grondslag. De arbeidsdeskundige bezwaar en beroep heeft met de beperkingen uit de FML van 9 oktober 2020 vijf functies geselecteerd en op basis van de drie functies met de hoogste lonen berekend dat de mate van arbeidsongeschiktheid minder dan 35% bedraagt.
WIA-beoordeling.
ZW-uitkering toe te kennen. Het bezwaar van appellante tegen dit besluit is bij besluit van 15 februari 2021 (bestreden besluit 2) ongegrond verklaard. Aan dit besluit ligt een rapport van 5 februari 2021 van een arts bezwaar en beroep ten grondslag.
– anders dan voorheen in de rechtspraak werd aangenomen – een hersteldverklaring niet kan worden gebaseerd op slechts één van de in het kader van de Wet WIA geselecteerde functies. Bij de toepassing van artikel 19 van de ZW moet worden voldaan aan de volgende twee cumulatieve voorwaarden:
WIA-beoordeling vertegenwoordigden, afgezet tegen het bij de WIA-beoordeling geldende maatmaninkomen – is nog steeds sprake van een arbeidsgeschiktheid van ten minste 65%.
ZW-uitkering toe te kennen in verband met haar ziekmelding van 16 juli 2020.
(bestreden besluit 3) ongegrond verklaard. Aan dit besluit ligt een rapport van 18 november 2021 van een arts bezwaar en beroep ten grondslag. De arts bezwaar en beroep acht appellante aanvullend beperkt voor intensiever samenwerken. Omdat in geen van de geselecteerde functies intensiever samenwerken aan de orde is, is appellante nog steeds geschikt voor deze functies.
(zie de uitspraak van de Raad van 7 november 2012, ECLI:NL:CRVB:2012:BY2396) een nieuwe beoordeling van de geschiktheid en actualisatie van de functies niet te worden gemaakt.
(de beoordeling per 16 juli 2020), behoudens een (mogelijke) beperking voor klantcontact en heeft toegelicht dat met deze aanvullende beperking de eerdere bij de WIA-beoordeling geselecteerde functies nog steeds geschikt zijn voor appellante. De arts bezwaar en beroep heeft het dossier van appellante bestudeerd en kennisgenomen van het verslag van de hoorzitting. Verder is de arts bezwaar en beroep ingegaan op de in bezwaar overgelegde medische informatie en op wat appellante in bezwaar naar voren heeft gebracht. De in de bezwaarfase overgelegde medische informatie leidt de arts bezwaar en beroep niet tot nieuwe inzichten. Wel heeft de arts in bezwaar aanleiding gezien voor een aanvullende beperking voor intensiever samenwerken en toegelicht dat met deze beperking de eerder geselecteerde functies nog steeds geschikt zijn. De arts bezwaar en beroep heeft mede in het licht van het voorgaande toereikend gemotiveerd dat van een spreekuurcontact in bezwaar kon worden afgezien. Appellante was immers in de primaire fase al gezien en onderzocht door een geregistreerd verzekeringsarts en daarnaast is zij kort voorafgaande aan deze procedure meermaals gezien door verschillende verzekeringsartsen van het Uwv, die haar ook hebben onderzocht. Het door de arts bezwaar en beroep opgestelde medisch rapport is getoetst en akkoord bevonden door een geregistreerd verzekeringsarts bezwaar en beroep, waarmee deze verzekeringsarts bezwaar en beroep de inhoud van dat rapport voor zijn rekening heeft genomen. Gelet op het voorgaande voldoet de medische beoordeling in de bezwaarfase aan de in artikel 7:11 van de Awb voorgeschreven volledige heroverweging in bezwaar
(zie de uitspraak van de Raad van 18 januari 2023, ECLI:NL:CRVB:2023:99). Met de rechtbank wordt geoordeeld dat er geen aanknopingspunten zijn voor de stelling van appellante dat de arts bezwaar en beroep vooringenomen is geweest. De beschouwing van deze arts in het rapport van 18 november 2021, waarbij hij is ingegaan op wat appellante in bezwaar naar voren heeft gebracht en hij een aanvullende beperking voor appellante heeft vastgesteld, wijst daar niet op.