ECLI:NL:CRVB:2023:1398

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
20 juli 2023
Publicatiedatum
20 juli 2023
Zaaknummer
22/1184 AW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Ambtenarenrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toekenning van OVW-periodieken aan politieambtenaar en de afwijzing van het verzoek tot herziening

In deze zaak gaat het om de toekenning van onvermijdelijk verzwarende werkomstandigheden (OVW) periodieken aan een politieambtenaar, appellante, die vanaf 9 april 2018 deze periodieken toegewezen kreeg. Appellante heeft bezwaar gemaakt tegen het besluit van de korpschef, waarin zij stelt recht te hebben op deze periodieken met terugwerkende kracht vanaf 2014. De rechtbank heeft het besluit van de korpschef, dat het verzoek tot herziening afwees, in stand gelaten. De Raad voor de Rechtspraak oordeelt dat appellante niet tijdig bezwaar heeft gemaakt, aangezien zij pas in 2018 haar verzoek indiende, terwijl zij al in 2014 op de hoogte was van de beslissingen die in de brief van 16 december 2014 waren genomen. Het beroep op het gelijkheidsbeginsel wordt eveneens afgewezen, omdat niet alle medewerkers in dezelfde situatie verkeerden. De Raad bevestigt de uitspraak van de rechtbank en laat het bestreden besluit in stand. Appellante krijgt geen proceskostenvergoeding en het betaalde griffierecht wordt niet teruggegeven.

Uitspraak

22.1184 AW

Datum uitspraak: 20 juli 2023
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag van 8 maart 2022, 21/4767 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellante] te [woonplaats] (appellante)
de korpschef van politie (korpschef)
PROCESVERLOOP
Met een besluit van 19 maart 2021 heeft de korpschef het verzoek van appellante tot herziening van de beslissingen die in de brief van 16 december 2014 zijn genomen, afgewezen. Appellante heeft daartegen bezwaar gemaakt maar de korpschef is met een besluit van 4 juni 2021 (bestreden besluit) bij de afwijzing gebleven.
Appellante heeft tegen dat besluit beroep ingesteld. De rechtbank heeft in de aangevallen uitspraak het beroep ongegrond verklaard.
Namens appellante heeft mr. drs. M.J.G. Schroeder, advocaat, hoger beroep ingesteld. De korpschef heeft een verweerschrift ingediend.
De Raad heeft de zaak behandeld op een zitting van 24 februari 2023. Appellante is verschenen, bijgestaan door mr. drs. Schroeder. De korpschef heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. M.H. Dedding en L. Lammers.
Het onderzoek ter zitting is geschorst. Appellante heeft vervolgens een nader stuk ingediend. De korpschef heeft daarop gereageerd.
De Raad heeft partijen laten weten dat hij een nadere zitting niet nodig vindt en gevraagd of zij het daarmee eens zijn. Omdat partijen daarna niet om een zitting hebben gevraagd, heeft de Raad de zaak niet behandeld op een nadere zitting en het onderzoek gesloten.

OVERWEGINGEN

Samenvatting
Het gaat er in deze zaak om of de korpschef terecht het verzoek van appellante om de OVWperiodieken met terugwerkende kracht na te betalen heeft afgewezen. De Raad oordeelt dat de korpschef het verzoek tot herziening terecht heeft afgewezen.
Inleiding
1. Bij de beoordeling van het hoger beroep zijn de volgende feiten en omstandigheden van belang.
1.1.
Appellante is werkzaam bij de politie. Bij besluit van 10 juni 2016 is appellante geplaatst in de functie van Generalist Intelligence .
1.2.
Bij brief van 16 december 2014, gericht aan alle medewerkers, heeft de korpschef beslissingen genomen over de eventuele aanspraak op periodieken vanwege onvermijdelijk verzwarende werkomstandigheden (OVW) en de (na)betaling daarvan als gevolg van de overgang naar het Landelijk Functiegebouw Nederlandse Politie per 1 januari 2012. Hierin is uitdrukkelijk de mogelijkheid van bezwaar opengesteld. Een aantal medewerkers heeft van deze mogelijkheid gebruik gemaakt. In zijn uitspraak van 20 augustus 2020 [1] heeft de Raad, voor zover hier van belang, geoordeeld dat aan de functie van Medewerker Intelligence en de functie van Generalist Intelligence ten minste 24 OVW-punten moeten worden toegekend.
1.3.
Op 9 april 2018 heeft mr. D.C. Coppens, advocaat, namens een groep medewerkers, waaronder appellante, aan de korpschef verzocht om herziening van de in de brieven van 16 december 2014 genomen beslissingen door alsnog vast te stellen dat de op de aan het verzoek aangehechte lijst van medewerkers en Generalisten Intelligence recht hebben op nabetaling van OVW-periodieken.
1.4.
Bij besluit van 19 maart 2021 heeft de korpschef het verzoek van appellante met ingang van de datum van het verzoek toegewezen. Aan appellante worden daarom vanaf 9 april 2018 OVW-periodieken toegekend. Appellante heeft tegen dit besluit bezwaar gemaakt, omdat zij vindt dat zij met ingang van 2014 recht heeft op OVW-periodieken. Bij besluit van 4 juni 2021 (het bestreden besluit) heeft de korpschef het bezwaar van appellante ongegrond verklaard.
Uitspraak van de rechtbank
2. De rechtbank heeft het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard en daarmee het bestreden besluit in stand gelaten.
Het standpunt van appellante
3. Appellante is het met die uitspraak van de rechtbank niet eens. Wat zij daartegen heeft aangevoerd wordt hierna besproken.
Het oordeel van de Raad
4. De Raad beoordeelt of de rechtbank terecht het besluit, waarbij de korpschef het verzoek tot herziening heeft afgewezen, in stand heeft gelaten. Hij doet dat aan de hand van de argumenten die appellante in hoger beroep heeft aangevoerd, de beroepsgronden. De Raad komt tot het oordeel dat het hoger beroep niet slaagt. Hierna legt de Raad uit hoe hij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
4.1.1.
Appellante heeft in hoger beroep betoogd dat de brief van 16 december 2014 ten onrechte is aangemerkt als een besluit. De aanvraag om herziening van de brief kan daarom niet worden aangemerkt als een herzieningsverzoek. Het verzoek van appellante van 9 april 2018 is een aanvraag tot vaststelling van haar recht op OVW-periodieken. Appellante zou daarom met terugwerkende kracht recht hebben op de OVW-periodieken. Dit betoog kan appellante niet baten.
4.1.2.
Los van het antwoord op de vraag of de brief van 16 december 2014 als besluit moet worden aangemerkt, kan appellante met deze grond niet bereiken wat zij wenst te bereiken. Appellante had immers uit haar loonstroken en uit het plaatsingsbesluit van 10 juni 2016 kunnen opmaken dat zij geen aanspraak had op OVW-periodieken. Tegen deze besluiten heeft zij geen bezwaar gemaakt. Dit betekent dat haar verzoek om toekenning van OVWperiodieken met volledige terugwerkende kracht in dat geval moet worden aangemerkt als een verzoek om herziening van die besluiten.
4.2.
Appellante heeft betoogd dat zij de brief van 16 december 2014 niet heeft ontvangen en daardoor niet in bezwaar heeft kunnen gaan. Dit betoog slaagt niet.
4.2.2.
Appellante heeft tijdens de zitting desgevraagd verklaard dat zij in 2015 al bekend is geworden met de door haar collega’s gevoerde procedure tegen de brief van 16 december 2014. Desondanks heeft zij gewacht tot 9 april 2018 met haar verzoek om herziening. Hieruit volgt dat appellante niet zo spoedig als mogelijk, nadat zij met de brief van 16 december 2014 bekend was geworden, bezwaar heeft gemaakt tegen die brief.
4.3.
Appellante heeft verder betoogd dat sprake is van strijd met het gelijkheidsbeginsel. Niet alle medewerkers die bezwaar hebben gemaakt tegen de brief van 16 december 2014 zijn ook in beroep en hoger beroep gegaan, terwijl aan hen wel met terugwerkende kracht OVWperiodieken zijn toegekend. Ook dit betoog slaagt niet.
4.3.1.
De korpschef heeft toegelicht dat een groot aantal medewerkers beroep en hoger beroep had ingesteld. Daarom is afgesproken om met een beperkt aantal betrokkenen de – hoger – beroepsprocedure voort te zetten en de uitkomsten hiervan toe te passen op de groep medewerkers die bezwaar hadden gemaakt. Appellante behoorde niet tot deze groep medewerkers. Er is dus geen sprake van een gelijke situatie en het gelijkheidsbeginsel is niet geschonden.
Conclusie en gevolgen
5. Het hoger beroep slaagt dus niet. De aangevallen uitspraak wordt bevestigd. Dit betekent dat het bestreden besluit in stand blijft.
6. Appellante krijgt daarom geen vergoeding voor haar proceskosten. Zij krijgt ook het betaalde griffierecht niet terug.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door J.J.T. van den Corput, in tegenwoordigheid van E.P.J.M. Claerhoudt als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 20 juli 2023.
(getekend) J.J.T. van den Corput
(getekend) E.P.J.M. Claerhoudt