In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 19 januari 2023 uitspraak gedaan op een verzoek om herziening van een eerdere uitspraak van de Raad van 14 juli 2021. Verzoeker, die sinds 1992 een uitkering ontvangt op basis van de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO), had verzocht om herziening van de uitspraak waarin het Uwv was opgedragen om de toeslag op zijn uitkering te verhogen. Verzoeker stelde dat het Uwv tijdens de zitting in de zaak 20/621 TW verkeerde informatie had verstrekt over de berekening van zijn uitkeringsbedrag en dat dit niet in overeenstemming was met de wettelijke normen. De Raad oordeelde dat er geen nieuwe feiten of omstandigheden waren die een herziening rechtvaardigden, zoals vereist onder artikel 8:119 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). De Raad benadrukte dat het bijzondere rechtsmiddel van herziening niet bedoeld is voor een hernieuwde discussie over de zaak, maar enkel voor het aanvoeren van nieuwe feiten die niet eerder bekend waren. Aangezien verzoeker geen nieuwe feiten of omstandigheden had aangedragen, werd het verzoek om herziening afgewezen. De uitspraak werd gedaan door rechter E. Dijt, in aanwezigheid van griffier O.N. Haafkes, en werd openbaar uitgesproken op dezelfde datum.