ECLI:NL:CRVB:2023:1343
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Verlaging van bijstand als maatregel wegens onvoldoende gebruik van arbeidsinschakelingvoorzieningen
In deze zaak gaat het om de verlaging van de bijstand van appellant en zijn echtgenote, opgelegd door het college van burgemeester en wethouders van Maastricht. Appellant heeft, door de verlenging van een arbeidsinschakelingstraject te weigeren, onvoldoende gebruikgemaakt van een door het college aangeboden voorziening. Het college heeft de bijstand van appellant en zijn echtgenote met 100% verlaagd gedurende één maand, verspreid over drie maanden in 2019. Appellant en zijn echtgenote hebben bezwaar gemaakt tegen deze maatregel, maar de rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard. Appellant heeft hoger beroep ingesteld, waarbij hij stelt dat hij niet in gebreke is gebleven en dat het college geen maatwerk heeft geleverd.
De Centrale Raad van Beroep heeft de zaak behandeld en vastgesteld dat appellant in beginsel zijn re-integratieverplichting heeft geschonden door het verlengingscontract niet te ondertekenen. De Raad oordeelt dat het college in redelijkheid heeft kunnen besluiten dat er geen dringende redenen zijn om van de maatregel af te zien. De Raad bevestigt dat het college de bijstand heeft verlaagd op basis van de Participatiewet, en dat de rechtbank terecht heeft geoordeeld dat de maatregel in stand blijft. Appellant krijgt geen gelijk in hoger beroep, en de verlaging van de bijstand blijft gehandhaafd.