1.9.Op 9 november 2017 heeft het college Annex verzocht advies uit te brengen over de medische beperkingen van X. Daarbij is vermeld dat appellant te kennen heeft gegeven dat hij X niet alleen kan laten in verband met haar depressie. Naar aanleiding hiervan heeft een psycholoog op 30 november 2017 advies uitgebracht.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard.
3. In hoger beroep heeft appellant zich op de hierna te bespreken gronden tegen de aangevallen uitspraak gekeerd.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.1.Op grond van artikel 36, eerste lid, van de PW kan het college op een daartoe strekkend verzoek van een persoon van 21 jaar of ouder doch jonger dan de pensioengerechtigde leeftijd, die langdurig een laag inkomen en geen in aanmerking te nemen vermogen als bedoeld in artikel 34 heeft en geen uitzicht heeft op inkomensverbetering, gelet op de omstandigheden van die persoon, een individuele inkomenstoeslag verlenen.
4.1.2.Op grond van het tweede lid van dit artikel worden tot de omstandigheden, bedoeld in het eerste lid, in ieder geval gerekend:
a. de krachten en bekwaamheden van de persoon; en
b. de inspanningen die de persoon heeft verricht om tot inkomensverbetering te komen.
4.1.3.Op grond van artikel 8, eerste lid, aanhef en onder b, van de PW stelt de gemeenteraad bij verordening regels met betrekking tot het verlenen van een individuele inkomenstoeslag als bedoeld in artikel 36.
4.1.4.Op grond van het tweede lid van dit artikel hebben de regels, voor zover het gaat om het eerste lid, onderdeel b, in ieder geval betrekking op de hoogte van de individuele inkomenstoeslag en de wijze waarop invulling wordt gegeven aan de begrippen langdurig en laag inkomen.
4.1.5.De gemeenteraad van Maastricht heeft ter uitvoering van het bepaalde in artikel 8,
eerste lid, aanhef en onder b, van de PW de Verordening individuele inkomenstoeslag Participatiewet Maastricht-Heuvelland 2015 (Verordening) vastgesteld.
4.1.6.In de toelichting op de Verordening is vermeld dat het college in beleidsregels kan aangeven welke groepen niet in aanmerking komen voor individuele inkomenstoeslag en in welke gevallen personen uitzicht hebben op inkomensverbetering. Deze beleidsregels zijn neergelegd in het Uitvoeringsbesluit.
4.1.7.In artikel 3, eerste lid, van het Uitvoeringsbesluit is bepaald dat sprake is van 'geen zicht op inkomensverbetering' indien het duidelijk is dat de belanghebbende ondanks alle inspanningen in de afgelopen drie jaar er niet in geslaagd is om een inkomen te verwerven hoger dan zijn of haar van toepassing zijnde bijstandsnorm, waarbij:
a. belanghebbende zich in de referteperiode (3 jaar) heeft gehouden aan de opgelegde verplichtingen;
b. belanghebbende voldoende heeft meegewerkt aan de arbeidsinschakeling / een ingezet
re-integratietraject, en;
c. geen uitsluitingsgronden aanwezig zijn.
4.1.8.In het tweede lid van dit artikel is bepaald dat bij het beoordelen of belanghebbende zich voldoende heeft ingespannen om tot inkomensverbetering te komen wordt gekeken naar de mogelijkheden en beperkingen van belanghebbende (zijn krachten en bekwaamheden) in combinatie met de geleverde inspanningen.
4.1.9.In artikel 4, vierde lid, van het Uitvoeringsbesluit is bepaald dat belanghebbenden, die in de referteperiode in detentie hebben verbleven niet in aanmerking komen voor de individuele inkomenstoeslag omdat hun het verwijt treft dat ze zich door eigen toedoen in een situatie hebben gebracht waardoor sprake is van het zich niet of onvoldoende inspannen om tot inkomensverbetering te komen.