ECLI:NL:CRVB:2023:1342

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
12 juli 2023
Publicatiedatum
12 juli 2023
Zaaknummer
21/626 WAJONG
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling arbeidsvermogen van jonggehandicapte in het kader van Wajong-uitkering

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 12 juli 2023 uitspraak gedaan in hoger beroep over de afwijzing van een Wajong-uitkering aan appellante, geboren op [geboortedag] 2001. De rechtbank Rotterdam had eerder geoordeeld dat appellante op de datum in geding beschikte over arbeidsvermogen, wat de afwijzing van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) rechtvaardigde. Appellante had in hoger beroep aangevoerd dat zij niet in staat was om een uur aaneengesloten te werken en dat zij door haar verstandelijke beperkingen niet zelfstandig taken kon uitvoeren. De Raad oordeelde echter dat appellante onvoldoende bewijs had geleverd om haar stellingen te onderbouwen. De rechtbank had terecht de conclusies van de verzekeringsarts en arbeidsdeskundige gevolgd, die stelden dat appellante in staat was om ten minste vier uur per dag te werken en over basale werknemersvaardigheden beschikte. De Raad bevestigde de eerdere uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat appellante niet als jonggehandicapte kon worden aangemerkt, omdat zij op de relevante datum arbeidsvermogen had. De uitspraak benadrukt het belang van objectieve medische vaststellingen in de beoordeling van arbeidsvermogen en de noodzaak voor appellanten om hun claims adequaat te onderbouwen met relevante en tijdige informatie.

Uitspraak

21 626 WAJONG

Datum uitspraak: 12 juli 2023
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van
8 januari 2021, 19/4663 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellante] te [woonplaats] (appellante)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)

PROCESVERLOOP

Namens appellante heeft mr. F. Çelen, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 1 september 2022. Appellante is verschenen, vergezeld door haar vader en bijgestaan door mr. Çelen. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. W.P.F. Oosterbos.
Het onderzoek ter zitting is geschorst.
Partijen hebben nadere stukken ingediend.
Het onderzoek ter zitting is hervat op 31 mei 2023. Appellante is verschenen, vergezeld door haar vader en bijgestaan door mr. Çelen. Als tolk is M.A.A. Priem aanwezig. Het Uwv heeft zich niet laten vertegenwoordigen.

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellante, geboren op [geboortedag] 2001, heeft met een door het Uwv op 20 november 2018 ontvangen formulier een aanvraag ingediend om een uitkering op grond van de Wet arbeidsongeschiktheidsvoorziening jonggehandicapten (Wajong). Het Uwv heeft vervolgens een verzekeringsgeneeskundig en arbeidskundig onderzoek verricht. Bij besluit van 26 februari 2019 heeft het Uwv geweigerd om aan appellante een Wajong-uitkering toe te kennen omdat zij arbeidsvermogen heeft.
1.2.
Bij besluit van 30 juli 2019 (bestreden besluit) heeft het Uwv het door appellante tegen het besluit van 26 februari 2019 gemaakte bezwaar ongegrond verklaard. Aan het bestreden besluit liggen rapporten van een verzekeringsarts bezwaar en beroep en een arbeidsdeskundige bezwaar en beroep ten grondslag.
2.1.
Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van appellante tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. De rechtbank heeft het oordeel van de verzekeringsarts bezwaar en beroep gevolgd dat appellante ten minste een periode van een uur aaneengesloten kan werken en ten minste vier uur per dag belastbaar is. In het rapport van de verzekeringsarts bezwaar en beroep van 23 juli 2019 staat dat uit informatie van de school van appellante is gebleken dat appellante zich goed kan concentreren en dat zij doorzettingsvermogen heeft. Uit de voorhanden stukken en het psychisch onderzoek is daarnaast niet gebleken van een ernstige aandachtsstoornis of basale cognitieve functiestoornissen. Appellante heeft geen stukken overgelegd op grond waarvan aan de juistheid van dit oordeel moet worden getwijfeld.
2.2.
De rechtbank heeft ook het oordeel van de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep gevolgd dat appellante een taak kan uitvoeren in een arbeidsorganisatie, te weten de taak ‘handmatig afwassen’. Daarnaast beschikt appellante volgens de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep over basale werknemersvaardigheden. Appellante heeft school gevolgd en diverse stages gelopen waarbij zij opdrachten heeft uitgevoerd. Met juiste begeleiding gingen deze stages goed. Appellante kan instructies van een werkgever begrijpen, onthouden en uitvoeren in een passende omgeving met de juiste begeleiding, aldus de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep.
2.3.
De stelling van appellante dat zij geen enkele stage succesvol heeft afgerond, strookt volgens de rechtbank niet met de verklaring van de stage-coördinator van school die tegen de arbeidsdeskundige en verzekeringsarts heeft verteld dat de interne stages die appellante op school heeft gelopen goed gingen en dat zij haar taken tijdens die stages – als zij goed werden uitgelegd – ook zonder begeleiding zelfstandig kan uitvoeren. De rechtbank heeft geen reden gezien om aan de juistheid van de verklaring van de stage-coördinator te twijfelen. Ook de stage bij het [bedrijfsnaam] deed appellante naar het oordeel van de stage-coördinator goed. Dat die stage voortijdig is beëindigd wegens een misverstand over het filiaal waar appellante opgehaald zou worden door haar vader, is onvoldoende om tot de conclusie te komen dat appellante niet in staat kan worden geacht om binnen een arbeidsorganisatie een taak uit te voeren en niet over basale werknemersvaardigheden beschikt.
2.4.
Appellante heeft in beroep nog een Wlz-indicatie van 18 mei 2018, een rapport van [begeleidingsorganisatie] van 3 februari 2020 en verschillende zorgovereenkomsten met verschillende zorgverleners overgelegd, maar zij heeft niet toegelicht op grond waarvan uit deze stukken blijkt dat zij (ook niet met juiste begeleiding en in een aangepaste werkomgeving) geen arbeidsvermogen heeft. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft zelfs gesteld dat het rapport van [begeleidingsorganisatie] bevestigt dat appellante op de datum in geding arbeidsvermogen had. Appellante heeft dit volgens de rechtbank niet op gemotiveerde wijze betwist.
2.5.
De rechtbank heeft geconcludeerd dat appellante op de datum in geding arbeidsvermogen had en het Uwv terecht haar aanvraag om een Wajong-uitkering heeft afgewezen.
3.1.
Appellante heeft in hoger beroep aangevoerd dat zij niet een uur aaneengesloten kan werken. Zij kampt met concentratieproblemen waardoor zij snel afgeleid raakt en heel bang is fouten te maken als gevolg van de verstandelijke beperkingen die zij heeft. Zij is ADL afhankelijk en niet zelfredzaam. Appellante is evenmin vier uur per dag belastbaar. Door de psychische klachten is zij niet in staat meerdere taken uit te voeren. Zij is niet in staat zelfstandig een taak of basale werkzaamheden uit te voeren. Zij kan alleen met hele duidelijke instructies en begeleiding een simpele taak uitvoeren. Appellante betwist dat de stage bij [bedrijfsnaam] goed is gegaan. Zij kan zich niet vinden in de verklaringen van de stage-coördinator. Appellante heeft verder aangevoerd dat zij erg kwetsbaar en beïnvloedbaar is en dat zij vanwege haar klachten past binnen het kader van dagbesteding. Daar heeft zij de mogelijkheid te ontwikkelen overeenkomstig haar capaciteiten. Ter ondersteuning van haar standpunt heeft appellante stukken overgelegd waaronder een verklaring van de eerste basisschool van appellante dat zij in 2007 op een school voor speciaal onderwijs is geplaatst. Ook is een begeleidingsplan 2021-2023 overgelegd, een rapport van [begeleidingsorganisatie] van 15 september 2022, een activiteitenplan van de dagbesteding van 14 september 2022 en zorgovereenkomsten met verschillende zorgverleners uit 2021 en 2022.
3.2.
Het Uwv heeft verzocht om bevestiging van de aangevallen uitspraak.
4. De Raad oordeelt als volgt.
4.1.1.
Op grond van artikel 1a:1, eerste lid, van de Wajong is jonggehandicapte de ingezetene die:
a. op de dag waarop hij achttien jaar wordt als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte, gebrek, zwangerschap of bevalling duurzaam geen mogelijkheden tot arbeidsparticipatie heeft;
b. na de in onderdeel a bedoelde dag als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte, gebrek, zwangerschap of bevalling duurzaam geen mogelijkheden tot arbeidsparticipatie heeft en in het jaar, onmiddellijk voorafgaand aan de dag waarop dit is ingetreden, gedurende ten minste zes maanden studerende was.
4.1.2.
Op grond van artikel 1a, eerste lid, van het Schattingsbesluit arbeidsongeschiktheidswetten heeft de betrokkene geen mogelijkheden tot arbeidsparticipatie (arbeidsvermogen) als hij (a) geen taak kan uitvoeren in een arbeidsorganisatie, (b) niet over basale werknemersvaardigheden beschikt, (c) niet aaneengesloten kan werken gedurende ten minste een periode van één uur, of (d) niet ten minste vier uur per dag belastbaar is. Het Uwv moet dus beoordelen of een betrokkene voldoet aan (ten minste) een van deze vier genoemde voorwaarden. Is dat het geval, dan heeft de betrokkene geen arbeidsvermogen. Voor een meer algemene beschrijving van het beoordelingskader wordt verwezen naar de uitspraak van de Raad van 5 april 2018, ECLI:NL:CRVB:2018:1018 en de uitspraak van de Raad van 16 januari 2019, ECLI:NL:CRVB:2019:286.
4.2.
Tussen partijen is in geschil of appellante beschikt over arbeidsvermogen.
4.3.
Wat appellante in hoger beroep heeft aangevoerd is in essentie een herhaling van de gronden in beroep. De rechtbank heeft terecht de conclusie van de verzekeringsarts bezwaar en beroep en de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep, dat appellante op haar achttiende jaar arbeidsvermogen heeft, gevolgd. De overwegingen van de rechtbank worden onderschreven en daaraan wordt het volgende toegevoegd.
4.4.
Met de in hoger beroep overgelegde stukken heeft appellante onvoldoende onderbouwd dat zij op de datum in geding niet ten minste vier uur per dag belastbaar is, niet een uur aaneengesloten een taak kan uitvoeren en niet over basale werknemersvaardigheden beschikt. De stukken leveren geen andere informatie op over het functioneren van appellante op haar achttiende verjaardag dan al bekend en betrokken is bij de beoordeling. Daarbij is van belang dat een deel van de informatie al eerder is overgelegd en een (groot) deel van de informatie van ruim na de datum in geding is en daarop ook geen betrekking heeft. Het Uwv heeft, onder verwijzing naar het rapport van de verzekeringsarts bezwaar en beroep van 23 november 2022, voldoende toegelicht dat de in hoger beroep overgelegde informatie niet leidt tot een andersluidend oordeel.
4.5.
Gelet op het voorgaande heeft de rechtbank terecht het Uwv gevolgd in zijn standpunt dat appellante op de in geding zijnde datum beschikte over arbeidsvermogen en om die reden niet als jonggehandicapte is aan te merken.
4.6.
Uit 4.3 tot en met 4.5 volgt dat het hoger beroep niet slaagt en de aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door S.B. Smit-Colenbrander, in tegenwoordigheid van C.G. van Straalen als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 12 juli 2023.
(getekend) S.B. Smit Colenbrander
(getekend) C.G. van Straalen