Uitspraak
OVERWEGINGEN
ZW-uitkering.
Centrale Raad van Beroep
In deze zaak gaat het om de beëindiging van de ZW-uitkering van appellant door het Uwv per 8 april 2019. Appellant, die zich ziek had gemeld met rug-, maag- en psychische klachten, was van mening dat hij niet in staat was om de geselecteerde functies te vervullen. Het Uwv had na een medisch onderzoek vastgesteld dat appellant meer dan 65% van zijn laatstverdiende loon kon verdienen in passende functies. De rechtbank Limburg had het beroep van appellant tegen het besluit van het Uwv ongegrond verklaard. In hoger beroep heeft de Centrale Raad van Beroep de zaak behandeld, waarbij appellant werd bijgestaan door zijn advocaat en een tolk. De Raad oordeelde dat het medisch onderzoek door het Uwv zorgvuldig was uitgevoerd en dat er geen aanleiding was om aan de geschiktheid van de geselecteerde functies te twijfelen. De Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat de beëindiging van de ZW-uitkering terecht was. Appellant kreeg geen vergoeding voor proceskosten en het betaalde griffierecht werd niet teruggegeven.