ECLI:NL:CRVB:2023:1331

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
12 juli 2023
Publicatiedatum
12 juli 2023
Zaaknummer
21/1031 WIA
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake loonsanctie en re-integratie-inspanningen van werkgever in het kader van de Wet WIA

In deze zaak gaat het om een hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Gelderland, waarin de loonsanctie opgelegd aan [naam B.V.] werd bevestigd. Werkneemster, die als callcentermedewerker en teamcoach werkzaam was, meldde zich ziek na haar zwangerschapsverlof en vroeg een uitkering op grond van de Wet WIA aan. Het Uwv verlengde het tijdvak waarin werkneemster recht had op loon tijdens ziekte met 52 weken, omdat de re-integratie-inspanningen van [naam B.V.] onvoldoende waren en er geen deugdelijke grond voor dit verzuim was. De rechtbank verklaarde de beroepen van [naam B.V.] en werkneemster tegen het besluit van het Uwv ongegrond, omdat de stelling dat werkneemster geen arbeidsmogelijkheden had niet werd ondersteund door medische stukken. In hoger beroep voerden [naam B.V.] en werkneemster aan dat de loonsanctie ten onrechte was opgelegd, maar de Raad oordeelde dat het Uwv terecht had vastgesteld dat [naam B.V.] onvoldoende re-integratie-inspanningen had verricht. De Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat de re-integratie na 29 juli 2019 niet adequaat was opgepakt, ondanks de mogelijkheden die door de bedrijfsarts en verzekeringsarts waren vastgesteld. De beslissing van de Raad werd openbaar uitgesproken op 12 juli 2023.

Uitspraak

21 1031 WIA, 21/1032 WIA

Datum uitspraak: 12 juli 2023
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op de hoger beroepen tegen de uitspraak van de rechtbank Gelderland van
11 februari 2021, 20/2220 en 20/2322 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[naam B.V.] te [vestigingsplaats] ( [naam B.V.] ) en [naam] te [woonplaats] (werkneemster)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)

PROCESVERLOOP

Namens [naam B.V.] en werkneemster heeft [gemachtigde 1] hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Partijen hebben nadere stukken ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 31 mei 2023. Namens [naam B.V.] en werkneemster zijn [gemachtigde 1] en [gemachtigde 2] . Tevens is D.C. Heijstek als arts-deskundige verschenen. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. D. de Jong.

OVERWEGINGEN

1. [naam] (werkneemster) was werkzaam bij [naam B.V.] ( [naam B.V.] ) als callcentermedewerker en teamcoach voor 36 uur per week. Aansluitend aan haar zwangerschapsverlof heeft werkneemster zich op 28 februari 2018 voor dit werk ziek gemeld met rugklachten. Op 16 augustus 2019 heeft werkneemster een uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) aangevraagd. In het kader van deze aanvraag heeft werkneemster op 26 september 2019 het spreekuur bezocht van een verzekeringsarts. Deze arts heeft een Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) opgesteld. Een arbeidsdeskundige heeft vervolgens op 29 oktober 2019 het re-integratieverslag beoordeeld. Bij besluit van 30 oktober 2019 heeft het Uwv het tijdvak waarin werkneemster tegenover [naam B.V.] recht heeft op loon tijdens ziekte, verlengd met 52 weken tot 2 november 2020. Die verlenging, ook wel loonsanctie genoemd, is opgelegd aansluitend op de afloop van de normale wachttijd van 104 weken, omdat de re-integratie-inspanningen van [naam B.V.] onvoldoende zijn geweest en er geen deugdelijke grond is voor dit verzuim. [naam B.V.] en werkneemster hebben tegen dit besluit bezwaar gemaakt. Bij besluit van 9 maart 2020 (bestreden besluit) heeft het Uwv deze bezwaren ongegrond verklaard. Aan dit besluit liggen rapporten van 6 februari 2020 van de verzekeringsarts bezwaar en beroep en van 4 maart 2020 van de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep ten grondslag.
2. De rechtbank heeft de beroepen van [naam B.V.] en werkneemster tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. Daartoe heeft zij overwogen dat de stelling van [naam B.V.] en werkneemster dat werkneemster in het geheel geen arbeidsmogelijkheden had, niet wordt ondersteund door de medische stukken. Op 24 juli 2018 heeft een bedrijfsarts gesteld dat werkneemster belastbaar is en re-integratiemogelijkheden heeft. Op 10 mei 2019 heeft een andere bedrijfsarts gesteld dat werkneemster arbeidsmogelijkheden heeft. Niet aannemelijk is gemaakt dat werkneemster in de periode voorafgaande aan november 2019 in het geheel geen arbeidsmogelijkheden had. Naar het oordeel van de rechtbank heeft [naam B.V.] onvoldoende reintegratie-inspanningen verricht en bestond daarvoor geen deugdelijke reden. Van [naam B.V.] kon minstens een poging tot het opstarten van een tweede-spoor-traject worden verwacht, maar die poging is uitgebleven. Het stagnerend beloop van de re-integratie komt voor risico van [naam B.V.] , omdat te veel de klachten van werkneemster zijn gevolgd. In de hier aan de orde zijnde periode vormde het medicijngebruik (Oxycodon) van werkneemster en haar wisselend klachtenpatroon onvoldoende belemmering om aan te nemen dat zij niet meer kon re-integreren.
3.1.
[naam B.V.] en werkneemster hebben in hoger beroep aangevoerd dat de loonsanctie ten onrechte is opgelegd. [naam B.V.] heeft wel geprobeerd om werkneemster te re-integreren, maar deze re-integratie is buiten de schuld van [naam B.V.] niet geslaagd. Volgens [naam B.V.] en werkneemster heeft de bedrijfsarts helder en deugdelijk toegelicht waarom hij heeft geadviseerd de re-integratie te staken. Volgens de bedrijfsarts was het medicijngebruik van werkneemster ten tijde van de op 19 mei 2019 door de bedrijfsarts opgestelde FML en ten tijde van het op 4 juli 2019 door arbeidsdeskundige Ox opgestelde rapport redelijk genormaliseerd en waren haar pijnklachten beheersbaar. Toen werkneemster vervolgens echter op 29 juli 2019 wilde hervatten in werk, heeft dit geleid tot een toename van haar pijnklachten en toename van haar medicijngebruik. De bedrijfsarts heeft werkneemster daarop verwezen voor een second opinion naar Nedspine, enerzijds ter geruststelling en anderzijds om de mogelijkheid van een operatieve oplossing uit te sluiten, zodat zij een revalidatietraject, gericht op acceptatie en normalisatie, zou kunnen ondergaan. Werkneemster heeft echter toch gekozen voor invasieve pijnbestrijding en dit heeft de re-integratie vertraagd. In de periode van de medicatie-opbouw heeft de bedrijfsarts geadviseerd geen gebruik te maken van de beperkte arbeidsmogelijkheden om dit traject een kans van slagen te geven. De ervaring leerde namelijk dat bij elke re-integratiepoging de klachten toenamen en het medicatiegebruik weer werd verhoogd. Ter onderbouwing van het hoger beroep is een rapport van 3 januari 2020 van OCA ingebracht, waaruit blijkt dat werkneemster op 15 juli 2019 is gestart met het onderzoek in het kader van medisch specialistische revalidatie bij OCA, maar hiervoor uiteindelijk niet in aanmerking is gekomen vanwege haar Oxycodon-gebruik. Dit ligt buiten de invloedssfeer van de bedrijfsarts en van [naam B.V.] en kan [naam B.V.] daarom niet verweten worden, aldus [naam B.V.] en werkneemster.
3.2.
Het Uwv heeft verzocht de aangevallen uitspraak te bevestigen.
4. De Raad oordeelt als volgt.
4.1.
In artikel 25, negende lid, van de Wet WIA, voor zover hier van belang, is bepaald dat indien bij de behandeling van de WIA-aanvraag en de beoordeling van het reintegratieverslag blijkt dat de werkgever zonder deugdelijke grond onvoldoende reintegratie-inspanningen heeft verricht, het Uwv het tijdvak verlengt gedurende welk de verzekerde jegens die werkgever recht heeft op loon op grond van het Burgerlijk Wetboek, opdat de werkgever zijn tekortkoming ten aanzien van de re-integratie-inspanningen kan herstellen. De verlenging is ten hoogste 52 weken.
4.2.
Op grond van artikel 65 van de Wet WIA, voor zover hier van belang, beoordeelt het Uwv of de werkgever en de verzekerde in redelijkheid hebben kunnen komen tot de reintegratie-inspanningen die zijn verricht.
4.3.
In de Beleidsregels beoordelingskader poortwachter (Beleidsregels) heeft het Uwv een inhoudelijk kader neergelegd voor de beoordeling van de vraag of werkgever en werknemer in redelijkheid konden komen tot de re-integratie-inspanningen die zijn verricht. Daarnaast is de Werkwijzer Poortwachter van belang, waarmee het Uwv aan werkgevers duidelijkheid probeert te bieden over wat van hen bij de re-integratie van een werknemer wordt verwacht.
4.4.
Vaststaat dat de re-integratie-inspanningen van [naam B.V.] niet tot een bevredigend reintegratieresultaat hebben geleid en dat daarom kon worden toegekomen aan een beoordeling van de re-integratie-inspanningen.
4.5.
De stukken bieden voldoende steun voor het standpunt van het Uwv dat [naam B.V.] zonder deugdelijke grond onvoldoende re-integratie-activiteiten heeft verricht. Het hoger beroep geeft geen aanleiding anders te oordelen dan de rechtbank heeft gedaan. De overwegingen die de rechtbank aan dit oordeel ten grondslag heeft gelegd, worden onderschreven. Daaraan wordt het volgende toegevoegd.
4.6.
Ter zitting heeft het Uwv toegelicht dat het op zich te volgen is dat [naam B.V.] re-integratie in het eigen bedrijf als uitgangspunt heeft genomen (eerste spoor), maar dat aan de door de arbeidsdeskundige Ox voorgestane tijdcontingente opbouw in uren na 29 juli 2019 ten onrechte geen uitvoering is gegeven. De Raad onderschrijft dit standpunt. De bedrijfsarts heeft op 10 mei 2019 een FML opgesteld, waarbij hij voor werkneemster duurzaam benutbare mogelijkheden heeft aangenomen. Arbeidsdeskundige Ox van Expereans, expertisecentrum voor verzuim en re-integratievraagstukken, heeft op 4 juli 2019 geconcludeerd dat er op grond van deze FML mogelijkheden zijn om de eigen functie van werkneemster aan te passen en om haar in het eerste spoor te re-integreren. Gezien de duur van het verzuim is daarbij door deze arbeidsdeskundige een tijdcontingente opbouw in uren geadviseerd. Op de dag dat deze reintegratie zou starten, 29 juli 2019, heeft werkneemster zich afgemeld met een toename van haar pijnklachten. Sindsdien zijn er geen re-integratie-activiteiten meer verricht. De arbeidsdeskundige van het Uwv heeft terecht gesteld dat de bedrijfsarts een met re-integratie tegenstrijdig advies heeft gegeven, door de re-integratie na 29 juli 2019 stop te zetten maar tegelijk wel vast te houden aan de door hem opgestelde FML, waarin voor werkneemster functionele mogelijkheden zijn aangenomen. Het advies van arbeidsdeskundige Ox om tijdcontingent te re-integreren in het eigen werk is daarmee niet opgevolgd en aan een tijdcontingente opbouw in uren is na 29 juli 2019 ten onrechte geen vorm gegeven. De stelling van [naam B.V.] dat werkneemster na 29 juli 2019 als volledig arbeidsongeschikt moest worden beschouwd vanwege de toename van pijnklachten en het Oxycodon-gebruik, wordt niet gevolgd. Het Uwv heeft zich terecht op het standpunt gesteld dat deze stelling niet met medische stukken is onderbouwd. De verzekeringsarts van het Uwv heeft bovendien op het spreekuur van 26 september 2019 vastgesteld dat werkneemster benutbare mogelijkheden heeft. Dat een multidisciplinair traject bij OCA niet is gestart in verband met het Oxycodongebruik van werkneemster doet niet af aan de functionele mogelijkheden die door de bedrijfsarts en de verzekeringsarts van het Uwv voor werkneemster ten tijde in geding zijn aangenomen. Daarvan uitgaande kan het Uwv worden gevolgd in zijn standpunt dat van [naam B.V.] gevergd had kunnen worden de re-integratie in het eerste spoor na 29 juli 2019 verder vorm te geven, en dat voor het nalaten daarvan geen deugdelijke grond aanwezig is.
4.7.
Uit 4.4 tot en met 4.6 volgt dat het hoger beroep niet slaagt. De aangevallen uitspraak zal worden bevestigd.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door E.J.J.M. Weyers als voorzitter en C.F.E. van Olden-Smit en
S.E. Reichert als leden, in tegenwoordigheid van S. Pouw als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 12 juli 2023.
(getekend) E.J.J.M. Weyers
(getekend) S. Pouw