ECLI:NL:CRVB:2023:1312

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
27 juni 2023
Publicatiedatum
11 juli 2023
Zaaknummer
22 / 430 PW-PV
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering van bijzondere bijstand na brand in huurwoning en de zorgvuldigheidseisen voor het college

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 27 juni 2023 uitspraak gedaan in hoger beroep over de weigering van bijzondere bijstand aan appellante, die na een brand in haar huurwoning in maart 2021 vier aanvragen had ingediend voor bijzondere bijstand. De brand had geleid tot verlies van haar inboedel, en appellante vroeg bijstand voor beddengoed, potten, pannen, overige goederen en kleding. Het college van burgemeester en wethouders van Rotterdam heeft bijzondere bijstand voor kleding toegekend, maar de andere drie aanvragen afgewezen. Appellante maakte bezwaar tegen deze afwijzingen, maar het college verklaarde de bezwaren ongegrond, omdat appellante niet de gevraagde informatie over haar inboedelverzekering had verstrekt.

Tijdens de zitting bij de rechtbank verklaarde de gemachtigde van appellante dat de gegevens van de verzekering inmiddels beschikbaar waren en dat zij € 28.000,- van haar verzekeraar zou ontvangen. De rechtbank oordeelde dat het college niet onzorgvuldig had gehandeld door niet bij appellante langs te gaan om haar situatie te beoordelen, en verklaarde het beroep ongegrond. In hoger beroep herhaalde appellante haar standpunt dat het college wel bij haar had moeten langsgaan om te kijken wat zij nodig had. De Raad oordeelde echter dat appellante niet had aangetoond dat de uitleg van de rechtbank onjuist of onvolledig was. De Raad bevestigde het oordeel van de rechtbank en oordeelde dat het college niet in strijd met het zorgvuldigheidsbeginsel had gehandeld.

De Centrale Raad van Beroep concludeerde dat het hoger beroep niet slaagde en dat de afwijzingen van de aanvragen om bijzondere bijstand in stand blijven. Er was geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten. De uitspraak is openbaar uitgesproken en is gebaseerd op de overwegingen die in het proces-verbaal zijn vastgelegd.

Uitspraak

22.430 PW-PV

Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Proces-verbaal van de mondelinge uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van 31 januari 2022, 21/4950 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellante] te [woonplaats] (appellante)
het college van burgemeester en wethouders van Rotterdam (college)
Datum uitspraak: 27 juni 2023
Zitting heeft: W.F. Claessens, lid van de enkelvoudige kamer
Griffier: N. van der Horn
Ter zitting zijn partijen niet verschenen.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze beslissing is uitgesproken in het openbaar. Zij is gebaseerd op de volgende overwegingen.
In maart 2021 heeft een brand gewoed in de huurwoning van appellante. Bij deze brand is de inboedel van appellante verloren gegaan dan wel onbruikbaar geworden. Om die reden heeft appellante in april 2021 vier afzonderlijke aanvragen ingediend om bijzondere bijstand voor de kosten van ‘beddengoed’, ‘potten, pannen en overig eetgerei’, ‘overige goederen’ en ‘kleding’. Een medewerker van de gemeente heeft op 26 mei 2021 telefonisch contact opgenomen met appellante over deze aanvragen. Appellante heeft toen laten weten dat de verzekering bezig is met het afhandelen van de schade en dat zij niet is verzekerd voor kleding.
Met vier afzonderlijke besluiten heeft het college beslist op deze aanvragen. Het college heeft bijzondere bijstand toegekend voor de kosten van kleding tot een bedrag van € 398,- en de andere drie aanvragen afgewezen. Appellante heeft tegen deze besluiten bezwaar gemaakt. Tijdens de bezwaarprocedure heeft het college aan appellante informatie gevraagd over haar inboedelverzekering en over de vergoeding die zij van haar verzekeringsmaatschappij heeft gekregen. Deze informatie heeft appellante niet verstrekt. Met een besluit van 9 september 2021 (bestreden besluit) heeft het college de bezwaren tegen besluiten van 31 mei 2021 ongegrond verklaard. Aan het bestreden besluit, voor zover het ziet op de drie afwijzingen, ligt ten grondslag dat door het ontbreken van de gevraagde informatie het recht op bijzondere bijstand niet kan worden vastgesteld.
Appellante heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Tijdens de zitting van de rechtbank heeft de gemachtigde van appellante verklaard dat de gegevens van de verzekering er inmiddels wel zijn en dat appellante € 28.000,- van haar verzekeringsmaatschappij krijgt uitgekeerd. De rechtbank heeft in de aangevallen uitspraak het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard en daarmee dit besluit in stand gelaten. In de motivering van dit oordeel staat onder meer het volgende, waarbij voor eiseres appellante moet worden gelezen en voor verweerder het college:
“Het betoog van eiseres dat verweerder onzorgvuldig heeft gehandeld door niet bij haar langs te gaan om te kijken wat zij nodig had, kan niet slagen, nu het juist aan haar was om de gevraagde informatie in te leveren.”
In hoger beroep heeft appellante als enige beroepsgrond aangevoerd dat de zorgvuldigheid vereist dat het college bij appellante gaat kijken. Appellante wijst erop dat zij heeft uitgelegd welk bedrag zij van haar verzekeraar heeft ontvangen en dat het dan vervolgens aan het college is om in overleg met appellante vast te stellen wat zij aan bijzondere bijstand kan claimen.
Deze beroepsgrond slaagt niet. Wat appellante aanvoert is een herhaling van wat zij ook al in beroep had aangevoerd. De rechtbank heeft uitgelegd waarom het niet onzorgvuldig is dat het college niet bij appellante is langsgegaan. Appellante heeft in hoger beroep niet duidelijk gemaakt waarom die uitleg onjuist of onvolledig zou zijn. De Raad is het daarom eens met het oordeel van de rechtbank en de hiervoor geciteerde overweging waarop dat oordeel onder meer is gebaseerd. Hij voegt daaraan toe dat niet valt in te zien dat het college in strijd met het zorgvuldigheidsbeginsel heeft gehandeld door niet bij appellante langs te gaan. Het ligt op de weg van appellante als aanvrager van bijzondere bijstand om aannemelijk maken dat zij recht op die bijstand heeft. [1] Verder kan er niet aan voorbij worden gezien dat het college voor de beoordeling van het recht op bijzondere bijstand zowel telefonisch als schriftelijk informatie heeft gevraagd aan appellante. Hier komt ook nog bij, zoals de vertegenwoordiger van het college tijdens de rechtbankzitting heeft gezegd, dat volgens artikel 14, aanhef en onder c, van de Participatiewet de kosten van geleden schade niet tot de noodzakelijke kosten van het bestaan worden gerekend.
Het hoger beroep slaagt dus niet. De aangevallen uitspraak wordt daarom bevestigd. Dit betekent dat de afwijzingen van de aanvragen om bijzondere bijstand in stand blijven.
Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.
Waarvan proces-verbaal.
De griffier Het lid van de enkelvoudige kamer
(getekend) N. van der Horn (getekend) W.F. Claessens

Voetnoten

1.Vergelijk bijvoorbeeld de uitspraak van 8 augustus 2017, ECLI:NL:CRVB:2017:3059.