ECLI:NL:CRVB:2023:1299
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Verzet tegen eerdere uitspraak in hoger beroep inzake terugvordering en boete bij bijstandsintrekking
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 11 juli 2023 uitspraak gedaan over het verzet van appellant tegen een eerdere uitspraak van 10 januari 2023. De Raad had in die eerdere uitspraak de hoger beroepen van appellant tegen de uitspraken van de rechtbank Rotterdam van 16 oktober 2020 en 19 februari 2021 kennelijk gegrond verklaard. De Raad heeft de aangevallen uitspraken vernietigd en de besluiten waartegen bezwaar was gemaakt herroepen, zonder dat er een zitting heeft plaatsgevonden. Dit gebeurde op basis van de artikelen 8:54 en 8:108 van de Algemene wet bestuursrecht.
Appellant, vertegenwoordigd door zijn gemachtigde, heeft verzet aangetekend tegen deze beslissing, waarbij hij aanvoert dat de Raad ook een oordeel had moeten geven over eerdere besluiten van het dagelijks bestuur van 9 april 2018 en 2 mei 2019. Het dagelijks bestuur, vertegenwoordigd door mr. J.G.H. Hartwijk, heeft tijdens de behandeling van de hoger beroepen gesteld dat de intrekking van de bijstand onterecht was en dat dit de grondslag voor de terugvordering en boete heeft doen vervallen.
De Raad heeft echter geoordeeld dat de hoger beroepen terecht kennelijk gegrond zijn verklaard en dat het verzet ongegrond is. De Raad concludeert dat de besluiten van 9 april 2018 en 2 mei 2019 niet relevant waren voor de procedure, aangezien deze niet voorlagen. Appellant krijgt geen vergoeding voor eventuele proceskosten. De uitspraak is openbaar gedaan en ondertekend door J.J. Janssen, met O.N. Haafkes als griffier.