ECLI:NL:CRVB:2023:1299

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
11 juli 2023
Publicatiedatum
11 juli 2023
Zaaknummer
20 / 4086 PW-V
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzet tegen eerdere uitspraak in hoger beroep inzake terugvordering en boete bij bijstandsintrekking

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 11 juli 2023 uitspraak gedaan over het verzet van appellant tegen een eerdere uitspraak van 10 januari 2023. De Raad had in die eerdere uitspraak de hoger beroepen van appellant tegen de uitspraken van de rechtbank Rotterdam van 16 oktober 2020 en 19 februari 2021 kennelijk gegrond verklaard. De Raad heeft de aangevallen uitspraken vernietigd en de besluiten waartegen bezwaar was gemaakt herroepen, zonder dat er een zitting heeft plaatsgevonden. Dit gebeurde op basis van de artikelen 8:54 en 8:108 van de Algemene wet bestuursrecht.

Appellant, vertegenwoordigd door zijn gemachtigde, heeft verzet aangetekend tegen deze beslissing, waarbij hij aanvoert dat de Raad ook een oordeel had moeten geven over eerdere besluiten van het dagelijks bestuur van 9 april 2018 en 2 mei 2019. Het dagelijks bestuur, vertegenwoordigd door mr. J.G.H. Hartwijk, heeft tijdens de behandeling van de hoger beroepen gesteld dat de intrekking van de bijstand onterecht was en dat dit de grondslag voor de terugvordering en boete heeft doen vervallen.

De Raad heeft echter geoordeeld dat de hoger beroepen terecht kennelijk gegrond zijn verklaard en dat het verzet ongegrond is. De Raad concludeert dat de besluiten van 9 april 2018 en 2 mei 2019 niet relevant waren voor de procedure, aangezien deze niet voorlagen. Appellant krijgt geen vergoeding voor eventuele proceskosten. De uitspraak is openbaar gedaan en ondertekend door J.J. Janssen, met O.N. Haafkes als griffier.

Uitspraak

20/4086 PW-V en 21/696 PW-V
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het verzet als bedoeld in de artikelen 8:55, zevende lid, en 8:108, eerste lid van de Algemene wet bestuursrecht in verband met de hoger beroepen tegen de uitspraken van de rechtbank Rotterdam van 16 oktober 2020, 20/3764 en van 19 februari 2021, 20/5133 (aangevallen uitspraken)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
het dagelijks bestuur van de gemeenschappelijke regeling Avres (dagelijks bestuur)
Datum uitspraak: 11 juli 2023
PROCESVERLOOP
De Raad heeft bij uitspraak van 10 januari 2023 de hoger beroepen tegen de aangevallen uitspraken kennelijk gegrond verklaard, deze uitspraken vernietigd, de beroepen gegrond verklaard en de besluiten waartegen bezwaar was gemaakt herroepen. [1] De Raad heeft deze beslissing met toepassing van de artikelen 8:54 en 8:108 van de Algemene wet bestuursrecht genomen, zodat geen zitting is gehouden.
Namens appellant heeft [gemachtigde] verzet ingediend.
Het verzet is behandeld ter zitting van 30 mei 2023. Namens appellant is [gemachtigde] verschenen. Het dagelijks bestuur heeft zich door mr. J.G.H. Hartwijk laten vertegenwoordigen.

OVERWEGINGEN

Het dagelijks bestuur heeft zich tijdens de behandeling van de hoger beroepen, bij brief van 26 september 2022, op het nadere standpunt gesteld dat ten onrechte is overgegaan tot het intrekken van de bijstand en dat daarmee ook de grondslag voor de aangevochten terugvordering en boete is komen te ontvallen. Bij brieven van 15 oktober 2022 en 22 november 2022 heeft appellant te kennen gegeven dat hij zijn hoger beroepen desondanks handhaaft.
De Raad heeft, gezien het nadere standpunt van het dagelijks bestuur, bij uitspraak van 10 januari 2023 de hoger beroepen van appellant kennelijk gegrond verklaard, de aangevallen uitspraken vernietigd, de besluiten op bezwaar van 8 juni 2020 en 24 augustus 2020 vernietigd en de (primaire) besluiten van 7 oktober 2019 en 3 december 2019 herroepen.
In verzet heeft de gemachtigde van appellant, onder verwijzing naar zijn brief van 22 november 2022, aangevoerd dat de Raad ook een oordeel had moeten geven over de besluiten van het dagelijks bestuur van 9 april 2018 en 2 mei 2019, die volgens hem ook geen stand kunnen houden.
De Raad is van oordeel dat de hoger beroepen bij uitspraak van 10 januari 2023 terecht kennelijk gegrond zijn verklaard en dat dus terecht is afgezien van een zitting. Wat appellant aanvoert kan niet tot het oordeel leiden dat de Raad wel een zitting had moeten houden, omdat de besluiten van 9 april 2018 en 2 mei 2019 niet voorlagen in die procedure.
Dit betekent dat het verzet ongegrond wordt verklaard.
Appellant krijgt daarom geen vergoeding voor zijn mogelijke proceskosten.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep verklaart het verzet ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door J.J. Janssen, in tegenwoordigheid van O.N. Haafkes als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 11 juli 2023.
(getekend) J.J. Janssen
(getekend) O.N. Haafkes

Voetnoten

1.Zie de uitspraak van 10 januari 2023, ECLI:NL:CRVB:2023:23.