ECLI:NL:CRVB:2023:1288
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Beoordeling van arbeidsongeschiktheid en beëindiging van WIA-uitkering
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 6 juli 2023 uitspraak gedaan in het hoger beroep van appellant, die in Turkije woont en een WIA-uitkering ontving. Appellant had zich op 11 augustus 2017 ziek gemeld met diverse medische klachten, waaronder hartklachten en een zenuwziekte. Het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) had zijn WIA-uitkering beëindigd op basis van een beoordeling die uitwees dat hij minder dan 35% arbeidsongeschikt was. Appellant was het niet eens met deze beslissing en stelde dat zijn medische klachten onvoldoende waren meegewogen.
De rechtbank Amsterdam had eerder het beroep van appellant tegen het besluit van het Uwv ongegrond verklaard. In hoger beroep herhaalde appellant zijn argumenten, maar de Raad oordeelde dat de rechtbank de medische onderbouwing van het Uwv terecht had onderschreven. De Raad concludeerde dat de verzekeringsartsen voldoende gemotiveerd hadden dat de aan de berekening van het arbeidsongeschiktheidspercentage ten grondslag gelegde functies in medisch opzicht geschikt waren voor appellant. De Raad bevestigde dat de medische situatie van appellant was verbeterd en dat er geen aanleiding was om de eerdere beoordeling te herzien.
De uitspraak benadrukt het belang van objectieve medische vaststellingen in de beoordeling van arbeidsongeschiktheid en de rol van verzekeringsgeneeskundige en arbeidskundige onderzoeken in het proces. De Raad bevestigde de beslissing van de rechtbank en het Uwv om de WIA-uitkering van appellant te beëindigen, omdat hij niet voldeed aan de criteria voor arbeidsongeschiktheid zoals vastgelegd in de Wet WIA.