ECLI:NL:CRVB:2023:1272

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
5 juli 2023
Publicatiedatum
5 juli 2023
Zaaknummer
23/532 ZW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Niet-ontvankelijkheid van hoger beroep wegens niet-betaling griffierecht en gebrek aan ondertekening beroepschrift

Op 5 juli 2023 heeft de Centrale Raad van Beroep uitspraak gedaan in de zaak met nummer 23/532 ZW. Het hoger beroep is niet-ontvankelijk verklaard omdat appellante het griffierecht niet binnen de gestelde termijn heeft betaald en het ingediende beroepschrift niet was ondertekend. Appellante was herhaaldelijk gewezen op de verplichting tot betaling van het griffierecht en de noodzaak om het beroepschrift te ondertekenen. Ondanks meerdere herinneringen en de mogelijkheid om het verzuim te herstellen, heeft appellante geen actie ondernomen. De Raad heeft vastgesteld dat er geen reden is om aan te nemen dat appellante niet in verzuim is geweest. De uitspraak van de rechtbank Zeeland-West-Brabant van 2 februari 2023, waartegen het hoger beroep was ingesteld, blijft daarmee in stand. De beslissing is openbaar uitgesproken en er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

Datum uitspraak: 5 juli 2023
23/532 ZW
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak als bedoeld in de artikelen 8:54 en 8:108 van de Algemene wet bestuursrecht in verband met het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Zeeland-West-Brabant van 2 februari 2023, 21/5228 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellante] te [woonplaats] (appellante)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)

PROCESVERLOOP

Appellante heeft hoger beroep ingesteld.

OVERWEGINGEN

In artikel 8:41, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) is bepaald dat van de indiener van het beroepschrift een griffierecht wordt geheven. Ingevolge artikel 8:108, eerste lid, van de Awb is deze bepaling van overeenkomstige toepassing op het hoger beroep.
Bij brief van 11 februari 2023 is appellante erop gewezen dat een griffierecht van € 136,00 is verschuldigd, en is medegedeeld dat dit bedrag uiterlijk 28 dagen na de dag van verzending van de brief op de in die brief genoemde bankrekening moet zijn bijgeschreven.
Bij aangetekende brief van 14 maart 2023 is appellante nogmaals gewezen op de verschuldigdheid van het griffierecht en is medegedeeld dat het verschuldigde bedrag binnen vier weken na de datum van deze brief op de in die brief genoemde bankrekening dient te zijn bijgeschreven dan wel contant moet zijn betaald. Daarbij is erop gewezen dat als het griffierecht niet tijdig wordt betaald, appellante er rekening mee moet houden dat het (hoger) beroep niet inhoudelijk behandeld zal worden.
Het griffierecht is niet binnen de termijn betaald.
Per e-mail van 20 maart 2023 heeft appellante aangegeven dat zij het griffierecht niet kan betalen.
Bij brief van 28 maart 2023 is appellante gewezen op de criteria die gelden voor het aannemen van ‘betalingsonmacht’. Appellante is een termijn van twee weken gegeven om door middel van het invullen en retourneren van het bij de brief gevoegde formulier te reageren op voornoemde brief. Daarbij is appellante erop gewezen dat het beroep op betalingsonmacht wordt afgewezen als het formulier niet op tijd is teruggestuurd, niet compleet is ingevuld en/of gegevens ontbreken en dat er geen gelegenheid is tot aanvulling van het formulier of de gegevens.
Appellante heeft hierop niet gereageerd.
Bij brief van 20 april 2023 heeft de Raad appellante medegedeeld dat het beroep op betalingsonmacht is afgewezen omdat zij niet heeft voldaan aan het verzoek van de Raad om de informatie over te leggen waaruit blijkt dat appellante het griffierecht niet kan betalen.
Daarbij is appellante medegedeeld dat zij een nieuwe herinnering griffierecht zal ontvangen en is haar verzocht het griffierecht binnen de op de herinnering gestelde termijn te betalen. Voorts is erop gewezen dat overschrijding van die termijn kan leiden tot niet-ontvankelijkverklaring van het hoger beroep.
Bij aangetekende brief van 22 april 2023 is appellante nogmaals gewezen op de verschuldigdheid van het griffierecht en is medegedeeld dat het verschuldigde bedrag binnen vier weken na de datum van deze brief op de in die brief genoemde bankrekening dient te zijn bijgeschreven dan wel contant moet zijn betaald op het bezoekadres van de Raad.
Daarbij is erop gewezen dat als het griffierecht niet tijdig wordt betaald, appellante er rekening mee moet houden dat het (hoger) beroep niet inhoudelijk behandeld zal worden.
Het griffierecht is niet binnen de termijn betaald.
Voorts is in artikel 6:5, eerste lid, aanhef, van de Awb bepaald dat het beroepschrift dient te worden ondertekend. Ingevolge artikel 6:24 van de Awb is deze bepaling van overeenkomstige toepassing op het hoger beroep.
Het ingediende beroepschrift bevat geen ondertekening.
Bij brief van 14 maart 2023 is appellante in de gelegenheid gesteld dit verzuim binnen vier weken te herstellen.
Appellante heeft deze termijn ongebruikt voorbij laten gaan.
Bij aangetekende brief van 14 april 2023 is aan appellante nogmaals de gelegenheid geboden het beroepschrift te ondertekenen. Daarbij is een termijn van vier weken gesteld en is appellante erop gewezen dat bij overschrijding van die termijn er rekening mee moet worden gehouden dat de zaak niet inhoudelijk zal worden behandeld.
Appellante heeft ook deze termijn ongebruikt voorbij laten gaan.
Ten aanzien van de hiervoor genoemde onderwerpen kan op grond van de beschikbare gegevens redelijkerwijs niet worden geoordeeld dat appellante niet in verzuim is geweest. Het hoger beroep is kennelijk niet-ontvankelijk, zodat zonder verder onderzoek kan worden beslist.
Voor een proceskostenveroordeling is geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep verklaart het hoger beroep niet-ontvankelijk.
Deze uitspraak is gedaan door S.B. Smit-Colenbrander, in tegenwoordigheid van
T. Hemelrijk-van den Oudenalder als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 5 juli 2023.
(getekend) S.B. Smit-Colenbrander
(getekend) T. Hemelrijk-van den Oudenalder
Tegen deze uitspraak kunnen een belanghebbende en het bestuursorgaan binnen z
es weken na de verzending van het afschrift van deze uitspraak schriftelijk verzet doen bij de Centrale Raad van Beroep, Postbus 16002, 3500 DA UTRECHT. De indiener van het verzetschrift kan daarbij vragen in de gelegenheid te worden gesteld te worden gehoord.