ECLI:NL:CRVB:2023:1236
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Verrekening van onverschuldigd betaalde kinderbijslag met toekomstige kinderbijslag door de Sociale verzekeringsbank
In deze uitspraak oordeelt de Centrale Raad van Beroep dat de Sociale verzekeringsbank (Svb) terecht de ten onrechte betaalde kinderbijslag in acht kwartalen heeft verrekend met de toekomstige kinderbijslag van appellante. De Raad onderschrijft de uitspraak van de rechtbank Amsterdam, die het beroep van appellante ongegrond verklaarde. Appellante had bezwaar gemaakt tegen een besluit van de Svb van 7 mei 2020, waarin werd besloten om een bedrag van € 2.040,19 te verrekenen met de kinderbijslag. De Svb handhaafde dit besluit in een later bestreden besluit. De rechtbank oordeelde dat de Svb bevoegd was om deze verrekening door te voeren, en dat de kinderbijslag betrokken mocht worden bij het vaststellen van de beslagvrije voet. Appellante voerde aan dat zij door de verrekening niet meer kon voorzien in de zorg voor haar kind, maar de rechtbank en de Raad volgden deze redenering niet. De Raad concludeert dat de Svb de onverschuldigd betaalde kinderbijslag mag verrekenen met toekomstige uitkeringen, en dat de regels omtrent de beslagvrije voet hier niet aan in de weg staan. De Raad bevestigt de uitspraak van de rechtbank en wijst het hoger beroep van appellante af.