ECLI:NL:CRVB:2023:1236

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
28 juni 2023
Publicatiedatum
29 juni 2023
Zaaknummer
21/2561 AKW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verrekening van onverschuldigd betaalde kinderbijslag met toekomstige kinderbijslag door de Sociale verzekeringsbank

In deze uitspraak oordeelt de Centrale Raad van Beroep dat de Sociale verzekeringsbank (Svb) terecht de ten onrechte betaalde kinderbijslag in acht kwartalen heeft verrekend met de toekomstige kinderbijslag van appellante. De Raad onderschrijft de uitspraak van de rechtbank Amsterdam, die het beroep van appellante ongegrond verklaarde. Appellante had bezwaar gemaakt tegen een besluit van de Svb van 7 mei 2020, waarin werd besloten om een bedrag van € 2.040,19 te verrekenen met de kinderbijslag. De Svb handhaafde dit besluit in een later bestreden besluit. De rechtbank oordeelde dat de Svb bevoegd was om deze verrekening door te voeren, en dat de kinderbijslag betrokken mocht worden bij het vaststellen van de beslagvrije voet. Appellante voerde aan dat zij door de verrekening niet meer kon voorzien in de zorg voor haar kind, maar de rechtbank en de Raad volgden deze redenering niet. De Raad concludeert dat de Svb de onverschuldigd betaalde kinderbijslag mag verrekenen met toekomstige uitkeringen, en dat de regels omtrent de beslagvrije voet hier niet aan in de weg staan. De Raad bevestigt de uitspraak van de rechtbank en wijst het hoger beroep van appellante af.

Uitspraak

21/2561 AKW
Datum uitspraak: 28 juni 2023
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 1 juni 2021, 20/5637 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellante] te [woonplaats] (appellante)
de Raad van bestuur van de Sociale verzekeringsbank (Svb)
PROCESVERLOOP
Met een besluit van 7 mei 2020 heeft de Svb besloten over de verrekening van een bedrag van € 2.040,19 met de toekomstige kinderbijslag van appellante. Appellante heeft daartegen bezwaar gemaakt maar de Svb is met een besluit van 21 september 2020 (bestreden besluit) bij de verrekening gebleven.
Appellante heeft tegen dat besluit beroep ingesteld. De rechtbank heeft in de aangevallen uitspraak het beroep ongegrond verklaard.
Namens appellante heeft mr. B.C.F. Kamer, advocaat, hoger beroep ingesteld. De Svb heeft een verweerschrift ingediend.
De Raad heeft de zaak via beeldbellen behandeld op een zitting van 11 maart 2022. Voor appellante is mr. Kramer verschenen. De Svb heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. M. Sturmans. Het onderzoek ter zitting is geschorst. De enkelvoudige kamer heeft het hoger beroep verwezen naar een meervoudige kamer.
Het onderzoek ter zitting is hervat op 23 juni 2022. De zaak is gevoegd behandeld met de zaak 21/1336 AKW, waarin afzonderlijk uitspraak zal worden gedaan. Voor appellante is mr. Kramer verschenen. De Svb heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. L.M.J.A. Erkens-Hanssen.
De Raad heeft het onderzoek heropend in verband met een vraagstelling in zaak 21/1336.
De Raad heeft partijen laten weten dat hij een zitting niet nodig vindt en gevraagd of zij het daarmee eens zijn. Omdat partijen daarna niet om een zitting hebben gevraagd, heeft de Raad het onderzoek gesloten.
OVERWEGINGEN

Samenvatting

In deze uitspraak oordeelt de Raad dat de Svb terecht de ten onrechte betaalde kinderbijslag in acht kwartalen heeft verrekend met toekomstige kinderbijslag van appellante. Een beroep op het vertrouwensbeginsel slaagt niet. De uitspraak van de rechtbank wordt volledig onderschreven.

Inleiding

1. Bij de beoordeling van het hoger beroep zijn de volgende feiten en omstandigheden van belang.
1.1.
Appellante heeft over het jaar 2018 ten onrechte een extra bedrag aan kinderbijslag als bedoeld in artikel 7a, tweede lid, van de AKW [1] ontvangen. De Svb heeft het recht daarop herzien en het te veel betaalde bedrag van € 2.040,19 van appellante teruggevorderd. In zaak 21/1336 AKW heeft de Raad over de herziening en terugvordering geoordeeld.
1.2.
In verband met het door appellante terug te betalen bedrag van € 2.040,19 heeft de Svb in februari 2020 een onderzoek ingesteld naar de inkomenssituatie van appellante.
1.3.
In een besluit van 7 mei 2020 heeft de Svb vastgesteld dat het terug te betalen bedrag vanaf het tweede kwartaal van 2020 in zeven kwartalen van € 255,03 en één kwartaal van € 254,98 wordt verrekend met het recht op kinderbijslag van appellante.
1.4.
Het bezwaar van appellante tegen het besluit van 7 mei 2020 heeft de Svb bij het bestreden besluit ongegrond verklaard. Daarbij is de beslissing gehandhaafd dat de Svb gedurende acht kwartalen een bedrag inhoudt op de kinderbijslag van appellante. Hiervoor wordt minder dan 1/3 deel van de aflossingscapaciteit van appellante gebruikt. Dat appellante hierdoor niet kan voorzien in de intensieve zorg die één van haar kinderen nodig heeft, volgt de Svb niet. De kinderbijslag waarop appellante recht heeft telt mee bij het bepalen van de hoogte van het inkomen voor het vaststellen van de aflossingscapaciteit.
Uitspraak van de rechtbank
2. De rechtbank heeft het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard en daarmee het bestreden besluit in stand gelaten. Volgens de rechtbank volgt uit de regelgeving dat de kinderbijslag betrokken mag worden bij het vaststellen van de beslagvrije voet. Dit blijkt uit artikel 23 van de AKW, waarin een specifieke afwijking van het beslagverbod van artikel 475c, eerste lid, aanhef en onder c, van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) is neergelegd. Evenmin volgt de rechtbank appellante in haar stelling dat zij door de verrekening niet meer kan voorzien in de intensieve zorg voor één van haar kinderen. Appellante heeft dit niet met nadere stukken onderbouwd. Ook een beroep op het vertrouwensbeginsel slaagt niet. De door de Svb meegezonden informatie over wat onder inkomen wordt verstaan bij het vaststellen van de aflossingscapaciteit, betrof geen limitatieve opsomming van inkomstenbronnen.
Het standpunt van appellante
3. Appellante is van mening dat de invordering op nihil moet worden gesteld, omdat er geen draagkracht aanwezig is. Bij de vaststelling van de aflossingscapaciteit heeft de Svb ten onrechte kinderbijslag meegenomen bij de berekening van het inkomen. Dit zou in strijd zijn met de regels van de beslagvrije voet. Verder is aangevoerd dat appellante mocht vertrouwen op de door de Svb toegezonden lijst van voorbeelden die als inkomen gelden. Op die lijst wordt de kinderbijslag niet genoemd.

Het oordeel van de Raad

4.1.
De Raad beoordeelt of de rechtbank terecht het besluit om verrekening van het ten onrechte betaalde bedrag aan kinderbijslag met toekomstige kwartalen van kinderbijslag in stand heeft gelaten. Hij doet dat aan de hand van de argumenten die appellante in hoger beroep heeft aangevoerd, de beroepsgronden. De Raad komt tot het oordeel dat het hoger beroep niet slaagt. Hierna legt de Raad uit hoe hij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
4.2.
De wettelijke regels die voor de beoordeling van het hoger beroep belangrijk zijn, zijn te vinden in de bijlage bij deze uitspraak.
4.3.
Appellante voert in hoger beroep aan dat bij de vaststelling van de aflossingscapaciteit de Svb ten onrechte de kinderbijslag heeft meegenomen bij de berekening van het inkomen en dit in strijd zou zijn met de regels van de beslagvrije voet. De Raad overweegt als volgt.
4.4.
De Raad constateert in de eerste plaats dat de invordering van het onverschuldigd betaalde bedrag uitsluitend plaatsvindt door verrekening met later aan appellante te betalen kinderbijslag. In de kern gaat het dus om de vraag of de Svb bevoegd is aan appellante onverschuldigd betaalde kinderbijslag te verrekenen met toekomstige kwartalen aan kinderbijslag, en in hoeverre hierbij de beslagvrije voet een rol speelt.
4.5.
Artikel 4:93, eerste lid, van de Awb [2] bepaalt dat verrekening van een geldschuld met een bestaande vordering slechts mogelijk is voor zover de bevoegdheid daartoe bij wettelijk voorschrift is voorzien. Dat de Svb onverschuldigd betaalde kinderbijslag mag verrekenen met kinderbijslag van degene van wie wordt teruggevorderd, is geregeld in artikel 24a, tweede lid, sub b, van de AKW.
4.6.
Op grond van artikel 4:93, vierde lid, is de schuldenaar (in dit geval de Svb) niet bevoegd tot verrekening voor zover beslag op de vordering van de schuldeiser (in dit geval appellante) nietig zou zijn. De vraag is dus of de Svb voor haar vordering beslag zou kunnen leggen op de later aan appellante te betalen kinderbijslag. Als hoofdregel is kinderbijslag niet vatbaar voor beslag. Een uitzondering hierop geldt echter voor het geval het beslag wordt gelegd met het oog op terugvordering van onverschuldigd betaalde kinderbijslag. Dit is geregeld in artikel 23, eerste lid, aanhef en onder c, van de AKW. Dit betekent dat ingeval van terugvordering van onverschuldigd betaalde kinderbijslag beslag mag worden gelegd op (toekomstig te ontvangen) kinderbijslag.
4.7.
Artikel 475c, eerste lid, aanhef, onder c, van Rv [3] , dat een beslagvrije voet verbindt aan vorderingen tot periodieke betaling van uitkeringen op grond van sociale zekerheidswetten, uitgezonderd kinderbijslag, leidt niet tot een ander oordeel, reeds omdat niet is weersproken dat het aflossingsbedrag niet heeft geleid tot een inkomen beneden de beslagvrije voet van appellante.
4.8.
Wat appellante heeft aangevoerd over de schending van het vertrouwensbeginsel is in de kern een herhaling van wat zij in bezwaar en beroep heeft aangevoerd. Er is geen aanleiding om anders te oordelen dan de rechtbank heeft gedaan. De rechtbank heeft deze beroepsgrond van appellante afdoende besproken en overtuigend gemotiveerd waarom deze niet slaagt. Het oordeel van de rechtbank en de daaraan ten grondslag gelegde overweging wordt onderschreven.

Conclusie en gevolgen

4.9.
Het hoger beroep slaagt dus niet. De aangevallen uitspraak wordt bevestigd. Dit betekent dat verrekening van het terug te betalen bedrag van € 2.040,19 met acht kwartalen kinderbijslag in stand blijft.
5. Appellante krijgt daarom geen vergoeding voor haar proceskosten. Zij krijgt ook het betaalde griffierecht niet terug.
BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door M.A.H. van Dalen-van Bekkum als voorzitter en M.L. Noort en J.P.A. Boersma als leden, in tegenwoordigheid van L.C. van Bentum als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 28 juni 2023.
(getekend) M.A.H. van Dalen-van Bekkum
(getekend) L.C. van Bentum

Bijlage wettelijk kader

Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering
Artikel 475c
1. Een beslagvrije voet is verbonden aan vorderingen tot periodieke betaling van
(…)
c. uitkeringen op grond van sociale zekerheidswetten, uitgezonderd kinderbijslag onder welke benaming ook; (…)
Algemene Kinderbijslagwet
Artikel 23
1. De kinderbijslag is:
a. onvervreemdbaar;
b. niet vatbaar voor verpanding of belening;
c. behoudens voor zoveel dit dient tot verhaal van een uitkering tot levensonderhoud van het kind, of tot terugvordering van onverschuldigd betaalde kinderbijslag als bedoeld in artikel 24, niet vatbaar voor executoriaal of conservatoir beslag noch voor beslag ingevolge faillissement of toepassing van de schuldsaneringsregeling natuurlijke personen.
2. Volmacht tot ontvangst van kinderbijslag, onder welke vorm of welke benaming ook door de verzekerde verleend, is steeds herroepelijk.
3. Elk beding, strijdig met enige bepaling van dit artikel, is nietig.
Artikel 24
1. De kinderbijslag die als gevolg van een besluit als bedoeld in artikel 14a onverschuldigd is betaald, alsmede hetgeen anderszins onverschuldigd is betaald, wordt door de Sociale verzekeringsbank van de verzekerde, dan wel degene met wie hij een huishouding vormt, of de persoon aan wie op grond van artikel 21 kinderbijslag wordt betaald, teruggevorderd. (…)
Artikel 24a
De Sociale verzekeringsbank kan de onverschuldigd betaalde kinderbijslag, bedoeld in artikel 24, eerste lid, invorderen bij dwangbevel.
Artikel 17g is van overeenkomstige toepassing, met dien verstande dat:
a. indien het gemiddeld inkomen van de belanghebbende gedurende drie jaar de beslagvrije voet bedoeld in de artikelen 475c tot en met 475e van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering niet te boven is gegaan, de Sociale verzekeringsbank de aflossingsbedragen lager vaststelt; en
b. indien degene van wie wordt teruggevorderd, dan wel degene met wie hij een huishouden vormt, kinderbijslag op grond van deze wet ontvangt, in afwijking van artikel 17g, eerste lid, het besluit tot terugvordering ten uitvoer kan worden gelegd door verrekening met die bijslag.
Algemene wet bestuursrecht
Artikel 4:93
Verrekening van een geldschuld met een bestaande vordering geschiedt slechts voor zover in de bevoegdheid daartoe bij wettelijk voorschrift is voorzien.
Verrekening geschiedt onder vermelding van de vordering waarmee de geldschuld is verrekend alsmede de hoogte van het bedrag van de verrekening.
De verrekening werkt terug overeenkomstig artikel 129, eerste en tweede lid, van Boek 6 van het Burgerlijk Wetboek.
De schuldenaar is niet bevoegd tot verrekening voor zover beslag op de vordering van de schuldeiser nietig zou zijn.
(…)

Voetnoten

1.Algemene Kinderbijslagwet.
2.Algemene wet bestuursrecht.
3.Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering.