In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 28 juni 2023 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen de beslissing van de rechtbank Midden-Nederland. De appellant, die zich ziek had gemeld met lichamelijke en psychische klachten, had een aanvraag ingediend voor een WIA-uitkering. Het Uwv had deze aanvraag afgewezen, omdat de appellant minder dan 35% arbeidsongeschikt werd geacht. De rechtbank had het beroep van de appellant tegen deze beslissing ongegrond verklaard, en de Centrale Raad bevestigde deze uitspraak.
De Raad oordeelde dat het medisch onderzoek door de verzekeringsarts bezwaar en beroep zorgvuldig was uitgevoerd. De verzekeringsarts had voldoende medische informatie om de belastbaarheid van de appellant te beoordelen zonder dat een fysiek spreekuurcontact noodzakelijk was. De rechtbank had terecht geoordeeld dat de verzekeringsarts de urenbeperking tot acht uur per dag en veertig uur per week deugdelijk had onderbouwd. De Raad volgde de rechtbank in haar oordeel dat de aan de berekening van het arbeidsongeschiktheidspercentage ten grondslag gelegde functies medisch geschikt waren voor de appellant.
De appellant had in hoger beroep herhaald dat het Uwv geen zorgvuldig onderzoek had verricht en verzocht om een deskundige te benoemen. De Raad oordeelde echter dat er geen reden was om aan de conclusies van de verzekeringsarts te twijfelen en dat de geselecteerde functies voor de appellant geschikt waren. De uitspraak van de rechtbank werd bevestigd, en er werd geen veroordeling in proceskosten uitgesproken.