ECLI:NL:CRVB:2023:1231

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
28 juni 2023
Publicatiedatum
28 juni 2023
Zaaknummer
22/1142 WIA
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering WIA-uitkering na zorgvuldig medisch onderzoek en geschiktheid van functies

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 28 juni 2023 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen de beslissing van de rechtbank Midden-Nederland. De appellant, die zich ziek had gemeld met lichamelijke en psychische klachten, had een aanvraag ingediend voor een WIA-uitkering. Het Uwv had deze aanvraag afgewezen, omdat de appellant minder dan 35% arbeidsongeschikt werd geacht. De rechtbank had het beroep van de appellant tegen deze beslissing ongegrond verklaard, en de Centrale Raad bevestigde deze uitspraak.

De Raad oordeelde dat het medisch onderzoek door de verzekeringsarts bezwaar en beroep zorgvuldig was uitgevoerd. De verzekeringsarts had voldoende medische informatie om de belastbaarheid van de appellant te beoordelen zonder dat een fysiek spreekuurcontact noodzakelijk was. De rechtbank had terecht geoordeeld dat de verzekeringsarts de urenbeperking tot acht uur per dag en veertig uur per week deugdelijk had onderbouwd. De Raad volgde de rechtbank in haar oordeel dat de aan de berekening van het arbeidsongeschiktheidspercentage ten grondslag gelegde functies medisch geschikt waren voor de appellant.

De appellant had in hoger beroep herhaald dat het Uwv geen zorgvuldig onderzoek had verricht en verzocht om een deskundige te benoemen. De Raad oordeelde echter dat er geen reden was om aan de conclusies van de verzekeringsarts te twijfelen en dat de geselecteerde functies voor de appellant geschikt waren. De uitspraak van de rechtbank werd bevestigd, en er werd geen veroordeling in proceskosten uitgesproken.

Uitspraak

22.1142 WIA

Datum uitspraak: 28 juni 2023
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Midden-Nederland van
18 februari 2022, 21/3973 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. J.E. Jalandoni, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 5 april 2023. Appellant is verschenen, bijgestaan door mr. Jalandoni. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door
mr. G.J. Sjoer.

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellant is laatstelijk werkzaam geweest als allround operator extrusie voor gemiddeld 37,91 uur per week. Op 18 februari 2019 heeft appellant zich ziek gemeld met lichamelijke en psychische klachten. In opdracht van de bedrijfsarts van zijn werkgever is appellant tijdens de wachttijd door een verzekeringsarts van Ergatis onderzocht. Op verzoek van de verzekeringsarts van Ergatis zijn specialistische onderzoeken verricht door een orthopeed en een psychiater en heeft een neuropsycholoog een aanvullend onderzoek verricht. De bevindingen zijn neergelegd in een expertiserapport van 21 december 2020.
1.2.
In het kader van een aanvraag op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) heeft een telefonisch contact plaatsgevonden tussen een arts van het Uwv en appellant. Deze arts heeft vastgesteld dat appellant belastbaar is met inachtneming van de beperkingen die zijn neergelegd in een zogenoemde Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) van 21 januari 2021. Een arbeidsdeskundige heeft op basis daarvan vastgesteld dat appellant niet meer geschikt is voor het laatstelijk verrichte werk
.Hij heeft vervolgens functies geselecteerd en op basis van de drie functies met de hoogste lonen de mate van arbeidsongeschiktheid berekend op 26,16%. Bij besluit van 15 maart 2021 heeft het Uwv geweigerd aan appellant met ingang van 15 februari 2021 een WIA-uitkering toe te kennen, omdat hij met ingang van die datum minder dan 35% arbeidsongeschikt is. Met ingang van
15 februari 2021 is aan appellant, voor zover hier relevant, een uitkering op grond van de Werkloosheidswet toegekend.
1.3.
Bij beslissing op bezwaar van 16 augustus 2021 (bestreden besluit) heeft het Uwv het bezwaar van appellant tegen het besluit van 15 februari 2021 ongegrond verklaard. Aan het bestreden besluit liggen rapporten van een verzekeringsarts bezwaar en beroep van 9 augustus 2021 en een arbeidsdeskundige bezwaar en beroep van 12 augustus 2021 ten grondslag. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft aanleiding gezien de FML van 21 januari 2021 aan te passen door beperkingen toe te voegen op de beoordelingsitems voorspelbare werksituatie (1.8.2), werk zonder verhoogd persoonlijk risico (1.8.6) en beroepsmatig vervoer (2.11.1). Ook heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep aanleiding gezien de aangenomen beperking op het beoordelingsitem eigen gevoelens uiten niet te handhaven. De gewijzigde belastbaarheid van appellant per 15 februari 2021 is vastgelegd in een FML van 6 augustus 2021. De arbeidsdeskundige bezwaar en beroep heeft vervolgens geconcludeerd dat twee van de eerder geselecteerde functies onverminderd geschikt zijn voor appellant en één nieuwe functie geselecteerd. De mate van arbeidsongeschiktheid is berekend op 30,09%.
1.4.
In beroep hebben de verzekeringsarts bezwaar en beroep en de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep in rapporten van 19 november 2021 en 23 november 2021 gereageerd op de beroepsgronden.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van appellant tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. Hiertoe heeft de rechtbank overwogen dat het medisch onderzoek zorgvuldig is verricht. De rechtbank heeft hierbij van belang geacht dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep het dossier heeft bestudeerd en de beschikbare medische informatie, waaronder het expertiserapport van Ergatis, kenbaar in de beoordeling heeft betrokken. De rechtbank is van oordeel dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep inzichtelijk heeft gemotiveerd dat een fysiek spreekuurcontact geen toegevoegde waarde had. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft erop gewezen dat zij beschikte over voldoende medische informatie en dat de klachten van appellant chronisch zijn. Verder heeft de rechtbank geoordeeld dat appellant met het expertiserapport van Ergatis geen twijfel heeft gezaaid aan de juistheid van de medische beoordeling. De (verzekerings)artsen hebben voldoende gemotiveerd dat een urenbeperking tot acht uur per dag en veertig per week volstond. Volgens de verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft de verzekeringsarts van Ergatis niet uitgewerkt wat de medische oorzaak is van het energieverlies dat een reden is geweest voor het door Ergatis aannemen van een urenbeperking tot vier uur per dag en twintig uur per week. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft de conclusie van de arts van het Uwv dat voor het gestelde energietekort geen medische onderbouwing kon worden gevonden, onderschreven. In tegenstelling tot wat appellant heeft aangevoerd, is de rechtbank van oordeel dat uit het expertiserapport niet blijkt dat appellant geen schroefbewegingen met de hand en arm kon maken. De verzekeringsarts van Ergatis heeft vastgesteld dat appellant met enige krachtsinspanning wel kon draaien. De arts van het Uwv heeft dat ook vastgesteld. Dat appellant op dit aspect meer beperkt zou zijn, heeft hij niet met feitelijke gegevens onderbouwd. De rechtbank heeft geen reden gezien om een deskundige te benoemen. Uitgaande van de juistheid van de bij appellant vastgestelde medische beperkingen, heeft de rechtbank geen grond gezien voor het oordeel dat de door de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep geselecteerde functies voor appellant niet geschikt zijn.
3.1.
Appellant heeft in hoger beroep herhaald dat het Uwv geen zorgvuldig onderzoek heeft verricht, doordat de (verzekerings)artsen hem niet op een fysiek spreekuur hebben onderzocht. Appellant heeft gesteld dat indien de (verzekerings)artsen wilden afwijken van het expertiserapport van Ergatis, zij hem ten minste eenmaal fysiek op spreekuur hadden moeten onderzoeken. Door dit na te laten is het onderzoek onzorgvuldig. Volgens appellant heeft het ontbreken van een fysieke hoorzitting ervoor gezorgd dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep slechts een zeer beperkt beeld van hem heeft gekregen. Verder heeft appellant gesteld dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat de (verzekerings)artsen voldoende hebben gemotiveerd dat een urenbeperking tot acht per dag en veertig uur per week volstond. Volgens appellant heeft de rechtbank zonder benoeming van een deskundige niet tot dit oordeel kunnen komen. Appellant heeft de Raad verzocht om Ergatis te volgen in de conclusies over met name de door Ergatis gehanteerde urenbeperking tot vier uur per dag en twintig uur per week. Verder heeft appellant de Raad verzocht om een deskundige te benoemen. Appellant heeft zijn standpunt herhaald dat de geselecteerde functies niet geschikt zijn voor hem. Ter zitting heeft appellant verzocht om deze zaak te heropenen om een reactie van Ergatis op te vragen over de gehanteerde urenbeperking tot acht uur per dag en veertig uur per week.
3.2.
Het Uwv heeft verzocht de aangevallen uitspraak te bevestigen.
4. De Raad oordeelt als volgt.
4.1.
Het verzoek tot aanhouding van de zaak wordt afgewezen. Appellant heeft dit verzoek eerst ter zitting gedaan, zonder daarbij concreet te kunnen toelichten of dit verzoek nieuwe informatie van Ergatis zal opleveren over 15 februari 2021 (de datum in geding). Daarnaast heeft appellant in bezwaar, beroep en hoger beroep voldoende gelegenheid gehad om een nadere reactie bij Ergatis over de urenbeperking op te vragen en deze in te brengen. Dat appellant van die gelegenheid geen gebruik heeft gemaakt, komt voor zijn rekening en risico.
4.2.
Van gedeeltelijke arbeidsgeschiktheid van een verzekerde is op grond van artikel 5 van de Wet WIA sprake als hij als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van onder meer ziekte of gebrek slechts in staat is met arbeid ten hoogste 65% te verdienen van het maatmaninkomen per uur, maar niet volledig en duurzaam arbeidsongeschikt is. Op grond van artikel 6, eerste lid, van de Wet WIA wordt de beoordeling of iemand volledig en duurzaam arbeidsongeschikt of gedeeltelijk arbeidsgeschikt is gebaseerd op een verzekeringsgeneeskundig en een arbeidskundig onderzoek.
4.3.
In geschil is of het Uwv de mate van arbeidsongeschiktheid van appellant in de zin van de Wet WIA terecht met ingang van 15 februari 2021 heeft vastgesteld op minder dan 35% en terecht heeft geweigerd aan appellant een WIA-uitkering toe te kennen. Deze vraag beantwoordt de Raad bevestigend. Daartoe is het volgende van belang.
4.4.
In de uitspraak van 23 juni 2021, ECLI:NL:CRVB:2021:1491, heeft de Raad overwogen dat in de bezwaarfase een volledige heroverweging dient plaats te vinden waarbij de feiten juist worden vastgesteld en de conclusies logisch uit die feiten voortvloeien. Daarom zal, indien de medische grondslag van de besluitvorming wordt betwist, in deze fase van de procedure een louter dossieronderzoek als regel niet volstaan. De zorgvuldigheid van de besluitvorming in bezwaar brengt verder met zich dat in situaties als de onderhavige, waarin de medische grondslag van het primaire besluit gemotiveerd wordt betwist en waarin in de primaire fase geen sprake is geweest van een spreekuurcontact met een geregistreerde verzekeringsarts, als uitgangspunt geldt dat in de fase van bezwaar de betrokkene door een verzekeringsarts bezwaar en beroep tijdens een spreekuurcontact wordt onderzocht en er dus feitelijk sprake is van een contact met deze verzekeringsarts. Van een spreekuurcontact kan in zo’n situatie in beginsel slechts worden afgezien indien de verzekeringsarts bezwaar en beroep voldoende kan motiveren dat in het licht van de aard van de klachten en de beschikbare medische informatie een spreekuurcontact geen toegevoegde waarde heeft.
4.5.
De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft in het rapport van 9 augustus 2021 inzichtelijk gemotiveerd dat zij voldoende medische informatie had om een zorgvuldig oordeel te vormen over de belastbaarheid van appellant en dat een fysiek spreekuurcontact niets aan de beoordeling zou toevoegen. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft erop gewezen dat zij appellant tijdens de hoorzitting digitaal, via Teams, heeft geobserveerd en dat zij hem heeft gevraagd zijn klachten te benoemen (de anamnese heeft uitgevraagd). Verder heeft zij erop gewezen dat zij de beschikbare medische informatie, inclusief een brief van een GZ-psycholoog van I-psy van 1 maart 2021 en het expertiserapport van Ergatis, heeft meegewogen in de medische beoordeling. Tot slot heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep erop gewezen dat de medische problematiek van appellant chronisch van aard is. Wat appellant ter zitting heeft aangevoerd over de onvolledigheid en tekortkomingen van het onderzoek via Teams, leidt niet tot twijfel aan de conclusie van de verzekeringsarts bezwaar en beroep dat een fysiek spreekuurcontact geen toegevoegde waarde had. Appellant heeft eerst ter zitting geconcretiseerd waaruit de onvolledigheid van het onderzoek via Teams volgens hem precies bestond. De gemachtigde van het Uwv heeft, onder verwijzing naar het verslag van de hoorzitting, op toereikende wijze gemotiveerd dat van de juistheid van de bevindingen van de verzekeringsarts bezwaar en beroep op dit punt kan worden uitgegaan. Met de rechtbank wordt dan ook geoordeeld dat het medisch onderzoek zorgvuldig is geweest.
4.6.
Ook wordt de rechtbank gevolgd in het oordeel dat er geen aanleiding bestaat om te twijfelen aan de conclusies van de verzekeringsarts bezwaar en beroep. De rechtbank heeft met juistheid geoordeeld dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep toereikend en deugdelijk heeft onderbouwd dat een urenbeperking tot acht per dag en veertig uur per week volstond en dat Ergatis niet kan worden gevolgd in de conclusie over de urenbeperking.
4.7.
Nu de Raad geen twijfel heeft over de juistheid van de medische beoordeling, is er geen reden om een deskundige te benoemen.
4.8
De rechtbank wordt verder ook gevolgd in haar oordeel dat het Uwv voldoende heeft gemotiveerd dat de aan de berekening van het arbeidsongeschiktheidspercentage ten grondslag gelegde functies in medisch opzicht voor appellant geschikt zijn. Appellant heeft ter zitting verklaard dat zijn arbeidskundige grond beperkt is tot het maken van schroefbewegingen in een tweetal functies. Deze grond slaagt niet. De arbeidsdeskundige bezwaar en beroep heeft, na overleg met de verzekeringsarts bezwaar en beroep, voldoende gemotiveerd dat appellant in staat moet worden geacht de geselecteerde functies van productiemedewerker industrie (samenstellen producten) (SBC-code 111180) en productiemedewerker papier, karton, drukkerij (SBC-code 111174) te vervullen. De arbeidsdeskundige bezwaar en beroep heeft vastgesteld dat er geen knelpunten ontstaan voor het maken van schroefbewegingen omdat de schroeven een stukje ingedraaid moeten worden en daarna machinaal vast worden gezet. Het gaat hierbij niet om het langdurig met kracht maken van schroefbewegingen.
4.9.
Uit wat in 4.3 tot en met 4.8 is overwogen volgt dat het hoger beroep niet slaagt. De aangevallen uitspraak zal worden bevestigd.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door A.I. van der Kris, in tegenwoordigheid van N. Zwijnenberg als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 28 juni 2023.
(getekend) A.I. van der Kris
(getekend) N. Zwijnenberg