ECLI:NL:CRVB:2023:1188

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
27 juni 2023
Publicatiedatum
27 juni 2023
Zaaknummer
21 / 3943 AOW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Herziening ouderdomspensioen op basis van wijziging van gezamenlijke huishouding

In deze zaak gaat het om de vraag of de Sociale verzekeringsbank (Svb) terecht het aan appellant toegekende ouderdomspensioen op grond van de Algemene ouderdomswet (AOW) met ingang van april 2019 heeft gewijzigd van een ouderdomspensioen voor een gehuwde naar een ouderdomspensioen voor een ongehuwde. Appellant is van mening dat zijn ouderdomspensioen vanaf een eerdere datum had moeten worden gewijzigd, omdat hij al eerder geen gezamenlijke huishouding meer met zijn ex-echtgenote voerde. De Centrale Raad van Beroep volgt hem daarin niet.

De Svb heeft op 17 april 2020 het ouderdomspensioen van appellant gewijzigd naar de norm voor een ongehuwde, met ingang van april 2019. Appellant heeft bezwaar gemaakt, maar de Svb heeft het besluit gehandhaafd. De rechtbank Amsterdam heeft het beroep van appellant tegen dit besluit ongegrond verklaard. Appellant heeft hoger beroep ingesteld, maar de Raad heeft geoordeeld dat de wijziging van het ouderdomspensioen terecht is doorgevoerd. De Raad concludeert dat appellant niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij al voor 10 april 2019 niet meer samenwoonde met zijn ex-echtgenote, en dat de herziening van het ouderdomspensioen dus pas met ingang van april 2019 kon plaatsvinden.

De Raad bevestigt de uitspraak van de rechtbank en oordeelt dat appellant geen recht heeft op vergoeding van proceskosten of terugbetaling van griffierecht, omdat het hoger beroep niet slaagt. De uitspraak is gedaan op 27 juni 2023.

Uitspraak

21/3943 AOW
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 19 oktober 2021, 21/3569 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] , Marokko (appellant)
de Raad van bestuur van de Sociale verzekeringsbank (Svb)
Datum uitspraak: 27 juni 2023

PROCESVERLOOP

Met een besluit van 17 april 2020 heeft de Svb het ouderdomspensioen van appellant met ingang van april 2019 gewijzigd in een ouderdomspensioen voor een ongehuwde pensioengerechtigde. Appellant heeft daartegen bezwaar gemaakt, maar de Svb is met een besluit van 8 juni 2021 (bestreden besluit) bij het besluit gebleven.
Appellant heeft beroep ingesteld tegen het bestreden besluit. De rechtbank heeft in de aangevallen uitspraak het beroep ongegrond verklaard.
Namens appellant heeft mr. M.P. de Witte, advocaat, hoger beroep ingesteld. De Svb heeft een verweerschrift ingediend.
Partijen hebben laten weten dat zij een zitting niet nodig vinden. De Raad heeft de zaak daarom niet op een zitting behandeld en het onderzoek gesloten.

OVERWEGINGEN

Samenvatting
In deze zaak gaat het om de vraag of de Svb terecht het aan appellant toegekende ouderdomspensioen op grond van de Algemene ouderdomswet (AOW) met ingang van april 2019 heeft gewijzigd van een ouderdomspensioen voor een gehuwde, naar een ouderdomspensioen voor een ongehuwde. Appellant is van mening dat zijn ouderdomspensioen vanaf een eerdere datum had moeten worden gewijzigd, omdat hij al eerder geen gezamenlijke huishouding meer met zijn ex-echtgenote voerde. De Raad volgt hem daarin niet.
Inleiding
1. Bij de beoordeling van het hoger beroep zijn de volgende feiten en omstandigheden van belang.
1.1.
Appellant ontvangt sinds 1 oktober 2015 een ouderdomspensioen op grond van de AOW. Aanvankelijk was het ouderdomspensioen gebaseerd op de norm voor een ongehuwde. Met een besluit van 26 oktober 2018 heeft de Svb het ouderdomspensioen met ingang van 1 oktober 2015 gewijzigd in een ouderdomspensioen voor een gehuwde en de kosten van het over de periode van oktober 2015 tot en met mei 2018 teveel betaalde ouderdomspensioen van appellant teruggevorderd. De Svb heeft dit besluit na bezwaar gehandhaafd en de rechtbank Amsterdam heeft het door appellant daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. In een uitspraak van 9 november 2021, heeft de Raad de uitspraak van de rechtbank bevestigd. [1]
1.2.
Op 11 juni 2019 heeft appellant verzocht om zijn ouderdomspensioen aan te passen, omdat hij niet meer samenwoont met zijn ex-echtgenote. Hij heeft op 5 september 2019 een ingevuld en ondertekend formulier ‘onderzoek woonsituatie’ ingediend. Op dit formulier heeft appellant ingevuld dat hij en zijn partner sinds 10 april 2019 niet meer op hetzelfde adres wonen. Bij het formulier is onder andere een schriftelijke verklaring in de Arabische taal gevoegd waarin, volgens de bijgevoegde vertaling in de Nederlandse taal, staat dat de echtelijke relatie wordt beëindigd door middel van een scheiding met wederzijdse instemming. Deze verklaring is op 10 april 2019 ondertekend door appellant en zijn ex-echtgenote.
1.3.
Met het besluit van 17 april 2020 heeft de Svb, voor zover hier van belang, aan appellant laten weten dat zijn ouderdomspensioen met ingang van april 2019 wordt gewijzigd naar de norm voor een ongehuwde. Met het bestreden besluit heeft de Svb dit besluit gehandhaafd. De reden is dat appellant niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij ook al voor 10 april 2019 niet meer op hetzelfde adres als zijn ex-echtgenote woonde.
Uitspraak van de rechtbank
2. De rechtbank heeft het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard en daarmee het bestreden besluit in stand gelaten.
Het standpunt van appellant
3. Appellant is het met die uitspraak van de rechtbank niet eens. Wat hij daartegen heeft aangevoerd wordt hierna besproken.

Het oordeel van de Raad

4. De Raad beoordeelt of de rechtbank terecht het besluit om het ouderdomspensioen van appellant met ingang van april 2019 te herzien naar de norm voor een ongehuwde pensioengerechtigde, in stand heeft gelaten. Hij doet dat aan de hand van de argumenten die appellant in hoger beroep heeft aangevoerd, de beroepsgronden. De Raad komt tot het oordeel dat het hoger beroep niet slaagt. Hierna legt de Raad uit hoe hij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
4.1.
De tekst van de wettelijke regels die voor de beoordeling van het hoger beroep belangrijk zijn, is te vinden in de bijlage bij deze uitspraak.
4.2.
De herziening van het ouderdomspensioen als gevolg van een wijziging van de omstandigheden die een verhoging van het ouderdomspensioen tot gevolg heeft, gaat in op de eerste dag van de maand, waarin de wijziging van de omstandigheden heeft plaatsgevonden. Dat volgt uit artikel 17, derde lid, van de AOW.
4.3.
De omstandigheden van appellant zijn gewijzigd doordat hij niet meer een gezamenlijke huishouding voerde met zijn ex-echtgenote. In geschil is vanaf wanneer appellant niet meer een gezamenlijke huishouding voerde. Dat is het moment waarop appellant en zijn ex-echtgenote niet meer in dezelfde woning hun hoofdverblijf hadden. Dat volgt uit artikel 1, vijfde lid, aanhef en onder a, van de AOW.
4.4.
Appellant heeft aangevoerd dat zijn ouderdomspensioen al vanaf april 2018 of september 2018 had moeten worden gebaseerd op de norm voor een ongehuwde. Hij is het dan ook niet eens met de eerdere herziening van zijn ouderdomspensioen waarover de Raad in de uitspraak van 9 november 2021 heeft geoordeeld. Daarnaast heeft appellant erop gewezen dat hij op 30 september 2019 een formulier ‘wijziging doorgeven’ heeft ingevuld, waarop hij heeft aangegeven dat hij sinds 15 september 2018 wettig gescheiden is en alleen woont. Deze beroepsgrond slaagt niet.
4.4.1.
In de uitspraak van 9 november 2021 heeft de Raad geoordeeld dat de Svb zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat appellant van oktober 2015 tot en met mei 2018 een gezamenlijke huishouding voerde met zijn ex-echtgenote. Hiermee staat vast dat appellant in elk geval tot en met mei 2018 niet in aanmerking komt voor een ouderdomspensioen naar de norm voor een ongehuwde.
4.4.2.
Omdat appellant heeft verzocht om een wijziging van het ouderdomspensioen is het aan hem om aannemelijk te maken dat hij al vanaf juni 2018 niet meer een gezamenlijke huishouding voerde en dat hij dus wel voldeed aan de voorwaarden voor die wijziging. Hij is daarin niet geslaagd. Hij heeft niet met enig objectief en controleerbaar stuk onderbouwd dat zijn woon- en leefsituatie al vanaf een eerdere datum dan 10 april 2019 was gewijzigd. Daarbij komt dat zijn stelling dat hij sinds 15 september 2018 wettig is gescheiden en alleen woont, niet overeenkomt met wat hij heeft ingevuld op het formulier ‘onderzoek woonsituatie’. Het strookt ook niet met de bij dit formulier gevoegde verklaring, waarin staat dat op 10 april 2019 is overeengekomen de echtelijke relatie te beëindigen. Gelet op deze gegevens was een onderbouwing van zijn stelling des te meer nodig.

Conclusie en gevolgen

4.5.
Het hoger beroep slaagt dus niet. De aangevallen uitspraak wordt bevestigd. Dit betekent dat het ouderdomspensioen van appellant terecht pas met ingang van april 2019 is gewijzigd en vastgesteld naar de norm voor een ongehuwde pensioengerechtigde.
5. Omdat het hoger beroep niet slaagt, krijgt appellant geen vergoeding voor zijn proceskosten. Hij krijgt ook het betaalde griffierecht niet terug.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door F. Hoogendijk, in tegenwoordigheid van M. Ramanand als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 27 juni 2023.
(getekend) F. Hoogendijk
(getekend) M. Ramanand
Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de datum van verzending beroep in cassatie instellen bij de Hoge Raad der Nederlanden (Postbus 20303, 2500 EH Den Haag) ter zake van schending of verkeerde toepassing van bepalingen over de begrippen gezamenlijke huishouding en duurzaam gescheiden leven.

Bijlage: voor deze uitspraak belangrijke wettelijke regels

Artikel 9, eerste lid, van de AOW:
Deze wet kent een bruto-ouderdomspensioen voor:
a. de ongehuwde pensioengerechtigde;
b. de gehuwde pensioengerechtigde.
Artikel 1 van de AOW:
[…]
3. In deze wet en de daarop berustende bepalingen wordt:
a. als gehuwd of als echtgenoot mede aangemerkt de ongehuwde meerderjarige die met een andere ongehuwde meerderjarige een gezamenlijke huishouding voert, tenzij het betreft een bloedverwant in de eerste graad;
b. als ongehuwd mede aangemerkt degene die duurzaam gescheiden leeft van de persoon met wie hij gehuwd is.
4. Van een gezamenlijke huishouding is sprake indien twee personen hun hoofdverblijf in dezelfde woning hebben en zij blijk geven zorg te dragen voor elkaar door middel van het leveren van een bijdrage in de kosten van de huishouding dan wel anderszins.
5. Een gezamenlijke huishouding wordt in ieder geval aanwezig geacht indien de betrokkenen hun hoofdverblijf hebben in dezelfde woning en:
a. zij met elkaar gehuwd zijn geweest of eerder voor de toepassing van deze wet daarmee gelijk zijn gesteld;
b. uit hun relatie een kind is geboren of erkenning heeft plaatsgevonden van een kind van de een door de ander;
c. zij zich wederzijds verplicht hebben tot een bijdrage aan de huishouding krachtens een geldend samenlevingscontract; of
d. zij op grond van een registratie worden aangemerkt als een gezamenlijke huishouding die naar aard en strekking overeenkomt met de gezamenlijke huishouding, bedoeld in het vierde lid.
[…]
Artikel 17, derde lid, van de AOW:
De herziening van het ouderdomspensioen, welke voortvloeit uit een wijziging der omstandigheden en welke een verhoging van dit ouderdomspensioen tot gevolg heeft, gaat in op de eerste dag der maand, waarin de wijziging dier omstandigheden heeft plaatsgevonden. Het bepaalde in artikel 16, tweede lid, is van overeenkomstige toepassing.