ECLI:NL:CRVB:2023:1176
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Bezwaar tegen herziening eigen bijdrage voor beschermd wonen op grond van de Wmo 2015
In deze zaak gaat het om een hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Gelderland, waarbij het beroep van appellante tegen een besluit van het CAK ongegrond werd verklaard. Appellante, geboren in 1999, verbleef van 13 oktober 2017 tot en met 16 maart 2019 in een instelling voor beschermd wonen op basis van de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015 (Wmo 2015). Het CAK heeft op 20 januari 2020 de bijdrage voor appellante herzien, waarbij appellante vanaf 13 april 2018 € 202,33 per maand en van 1 januari 2019 tot en met 16 maart 2019 € 197,92 per maand verschuldigd was. Deze herziening leidde tot een factuur van € 2.086,50, die op 4 februari 2020 door de pleegouders van appellante is betaald.
De rechtbank heeft het beroep van appellante tegen het besluit van het CAK ongegrond verklaard, waarna de pleegouders van appellante hoger beroep hebben ingesteld. De Raad voor de Rechtspraak heeft vastgesteld dat het hoger beroepschrift niet door appellante zelf was ondertekend en dat er geen machtiging was overgelegd. De pleegouders gaven aan dat appellante, die lijdt aan het foetaal alcoholsyndroom, geen nieuwe machtiging wilde afgeven. De Raad heeft geoordeeld dat appellante in staat is om zelf te beslissen over het al dan niet instellen van rechtsmiddelen, en dat het ontbreken van de vereiste machtiging leidt tot niet-ontvankelijkheid van het hoger beroep.
De Raad heeft de zorgen van de pleegouders over de kwetsbaarheid van appellante erkend, maar benadrukt dat de vraag of bewind of een andere beschermingsmaatregel nodig is, aan de civiele rechter is. De uitspraak van de Centrale Raad van Beroep op 21 juni 2023 verklaart het hoger beroep niet-ontvankelijk, zonder proceskostenveroordeling.