ECLI:NL:CRVB:2023:1176

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
21 juni 2023
Publicatiedatum
26 juni 2023
Zaaknummer
21 / 3418 WMO15
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bezwaar tegen herziening eigen bijdrage voor beschermd wonen op grond van de Wmo 2015

In deze zaak gaat het om een hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Gelderland, waarbij het beroep van appellante tegen een besluit van het CAK ongegrond werd verklaard. Appellante, geboren in 1999, verbleef van 13 oktober 2017 tot en met 16 maart 2019 in een instelling voor beschermd wonen op basis van de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015 (Wmo 2015). Het CAK heeft op 20 januari 2020 de bijdrage voor appellante herzien, waarbij appellante vanaf 13 april 2018 € 202,33 per maand en van 1 januari 2019 tot en met 16 maart 2019 € 197,92 per maand verschuldigd was. Deze herziening leidde tot een factuur van € 2.086,50, die op 4 februari 2020 door de pleegouders van appellante is betaald.

De rechtbank heeft het beroep van appellante tegen het besluit van het CAK ongegrond verklaard, waarna de pleegouders van appellante hoger beroep hebben ingesteld. De Raad voor de Rechtspraak heeft vastgesteld dat het hoger beroepschrift niet door appellante zelf was ondertekend en dat er geen machtiging was overgelegd. De pleegouders gaven aan dat appellante, die lijdt aan het foetaal alcoholsyndroom, geen nieuwe machtiging wilde afgeven. De Raad heeft geoordeeld dat appellante in staat is om zelf te beslissen over het al dan niet instellen van rechtsmiddelen, en dat het ontbreken van de vereiste machtiging leidt tot niet-ontvankelijkheid van het hoger beroep.

De Raad heeft de zorgen van de pleegouders over de kwetsbaarheid van appellante erkend, maar benadrukt dat de vraag of bewind of een andere beschermingsmaatregel nodig is, aan de civiele rechter is. De uitspraak van de Centrale Raad van Beroep op 21 juni 2023 verklaart het hoger beroep niet-ontvankelijk, zonder proceskostenveroordeling.

Uitspraak

21 3418 WMO15

Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Gelderland van 15 augustus 2021, 20/4789 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellante] te [woonplaats] (appellante)

CAK

Datum uitspraak: 21 juni 2023

PROCESVERLOOP

Namens appellante hebben [X] en [Y], pleegouders van appellante, hoger beroep ingesteld en nadere stukken ingediend.
CAK heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 10 mei 2023. Voor appellante is [X] verschenen. CAK heeft zich laten vertegenwoordigen door A. Boersma.

OVERWEGINGEN

1. De Raad gaat uit van de volgende feiten en omstandigheden.
1.1.
Appellante, geboren op [geboortedatum] 1999, verbleef van 13 oktober 2017 tot en met 16 maart 2019 in een instelling voor beschermd wonen op grond van de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015 (Wmo 2015). In verband hiermee is appellante een bijdrage verschuldigd.
1.2.
Bij afzonderlijke besluiten van 20 januari 2020 heeft CAK de eerder vastgestelde bijdrage voor appellante herzien en bepaald dat appellante vanaf 13 april 2018 € 202,33 per maand aan bijdrage is verschuldigd en vanaf 1 januari 2019 tot en met 16 maart 2019 € 197,92 per maand. Met een factuur van eveneens 20 januari 2020 heeft CAK voor 2018 en voor januari tot en met maart 2019 € 2.086,50 aan verschuldigde bijdragen bij appellante in rekening gebracht. Deze factuur is op 4 februari 2020 betaald door de pleegouders van appellante.
1.3.
Bij besluit van 10 juli 2020 (bestreden besluit) heeft CAK het bezwaar van appellante tegen de in 1.2 genoemde besluiten en de factuur van 20 januari 2020 ongegrond verklaard.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van appellante tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard.
3. Namens appellante hebben haar pleegouders hoger beroep ingesteld tegen de aangevallen uitspraak.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
In artikel 6:5, eerste lid, aanhef en onder a, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) in samenhang met artikel 6:24 van de Awb is bepaald dat het hoger beroepschrift is ondertekend en dat het ten minste de naam en het adres van de indiener bevat. Met ‘indiener’ wordt bedoeld degene die voor zichzelf hoger beroep instelt of degene namens wie hoger beroep wordt ingesteld. Ondertekening van het hoger beroepschrift dient als bewijs dat het geschrift door of namens de indiener is opgesteld. Is het hoger beroepschrift niet door de indiener zelf (mede) ondertekend maar slechts door degene die bij het hoger beroepschrift stelt daartoe te zijn gemachtigd, dan is daarmee dit bewijs niet geleverd als bij dat hoger beroepschrift geen schriftelijke machtiging wordt overgelegd. In zoverre kleeft dan aan het beroepschrift een gebrek. Een dergelijk gebrek is een verzuim als bedoeld in artikel 6:5 van de Awb dat zich voor herstel leent als bedoeld in artikel 6:6 van de Awb (zie de uitspraak van de Raad van 18 februari 2015, ECLI:NL:CRVB:2015:441).
4.2.
Het hoger beroepschrift is namens appellante door de pleegouders ingediend. Het hoger beroepschrift bevat wel de naam van appellante maar het is niet door haar ondertekend. De pleegouders hebben bij het indienen van het hoger beroepschrift geen machtiging van appellante overgelegd. De pleegouders zijn door de Raad (onder meer) bij brief van 31 maart 2022 in de gelegenheid gesteld het gebrek binnen vier weken te herstellen en zij zijn er op gewezen dat het ontbreken van de vereiste machtiging kan leiden tot het niet-ontvankelijk verklaren van het hoger beroep.
4.3.
De pleegouders hebben de Raad bericht dat zij niet beschikken over een machtiging van appellante en dat appellante, anders dan ten tijde van het beroep bij de rechtbank, geen nieuwe machtiging voor het hoger beroep wil afgeven. Zij verzoeken in het belang van appellante – die naar de mening van de pleegouders als gevolg van het foetaal alcoholsyndroom waaraan zij leidt de gevolgen van haar handelen niet kan overzien – het hoger beroep te mogen voortzetten zonder de vereiste machtiging.
4.4.
In wat de pleegouders hebben aangevoerd ziet de Raad geen aanleiding om dit verzoek in te willigen. Niet in geschil is dat de rechter het bewind waaronder appellante stond heeft opgeheven. Appellante wordt dan ook geacht te kunnen beslissen over het al dan niet aanwenden van rechtsmiddelen. Nu appellante geen hoger beroep tegen de aangevallen uitspraak wenst in te stellen kan zij niet tegen haar wil verder in deze procedure tegen CAK worden betrokken. Het hoger beroep zal wegens het ontbreken van de vereiste machtiging niet-ontvankelijk worden verklaard.
4.5.
De Raad heeft kennis genomen van de grote zorgen die bij de pleegouders leven over de kwetsbaarheid van appellante. Of de situatie ten tijde van het besluit of thans een andere is dan op het moment dat het bewind is opgeheven staat – zoals ter zitting aan de orde is geweest – niet ter beoordeling van de Raad. De vraag of bewind of een andere beschermingsmaatregel aangewezen is, is aan de civiele rechter.
5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep verklaart het hoger beroep niet-ontvankelijk.
Deze uitspraak is gedaan door J. Brand, in tegenwoordigheid van S.S. Blok als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 21 juni 2023.
(getekend) J. Brand
(getekend) S.S. Blok