Uitspraak
- dat zijn reacties geen aanleiding geven om af te zien van het benoemen van een deskundige;
- dat het bezwaar dat verzoeker de verwijzing naar de in de vraagstelling genoemde stukken niet kon volgen begrijpelijk is.
Centrale Raad van Beroep
In deze zaak heeft verzoeker hoger beroep ingesteld tegen een uitspraak van de rechtbank Den Haag van 27 december 2021, in een geschil met de Raad van bestuur van het Uitvoeringsorgaan werknemersverzekeringen (Uwv). Tijdens de procedure heeft de Raad op 21 september 2022 een zitting gehouden, waarbij verzoeker niet aanwezig was. De behandelend rechter, I.M.J. Hilhorst-Hagen, heeft na de zitting het onderzoek heropend en een KNO-arts als deskundige benoemd. Verzoeker heeft hierop gereageerd, maar niet inhoudelijk op de vraagstelling ingegaan. Hij betoogde dat er geen noodzaak was voor een deskundige, omdat het Uwv de hoofdgrond van het beroep onbestreden zou hebben gelaten.
Op 17 april 2023 heeft verzoeker een schriftelijk wrakingsverzoek ingediend, waarin hij stelde dat hem ten onrechte een medisch onderzoek werd opgedrongen. De behandelend rechter heeft op het wrakingsverzoek gereageerd en meegedeeld daarin niet te berusten. Zowel verzoeker als de behandelend rechter zijn uitgenodigd voor een zitting op 9 juni 2023, maar beiden zijn niet verschenen.
De Centrale Raad van Beroep heeft overwogen dat het wrakingsverzoek niet-ontvankelijk moet worden verklaard, omdat verzoeker niet tijdig heeft gereageerd op de feiten die aanleiding gaven tot het wrakingsverzoek. De Raad heeft vastgesteld dat verzoeker niet heeft voldaan aan de eisen van de Algemene wet bestuursrecht, die bepalen dat een verzoek om wraking moet worden gedaan zodra de feiten aan de verzoeker bekend zijn geworden. De beslissing om het verzoek om wraking niet-ontvankelijk te verklaren is op 13 juni 2023 openbaar uitgesproken.