ECLI:NL:CRVB:2023:1156

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
13 juni 2023
Publicatiedatum
22 juni 2023
Zaaknummer
22 / 289 ZW-W
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Wraking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Wraking verzoek niet-ontvankelijk verklaard in hoger beroep bestuursrechtelijke zaak

In deze zaak heeft verzoeker hoger beroep ingesteld tegen een uitspraak van de rechtbank Den Haag van 27 december 2021, in een geschil met de Raad van bestuur van het Uitvoeringsorgaan werknemersverzekeringen (Uwv). Tijdens de procedure heeft de Raad op 21 september 2022 een zitting gehouden, waarbij verzoeker niet aanwezig was. De behandelend rechter, I.M.J. Hilhorst-Hagen, heeft na de zitting het onderzoek heropend en een KNO-arts als deskundige benoemd. Verzoeker heeft hierop gereageerd, maar niet inhoudelijk op de vraagstelling ingegaan. Hij betoogde dat er geen noodzaak was voor een deskundige, omdat het Uwv de hoofdgrond van het beroep onbestreden zou hebben gelaten.

Op 17 april 2023 heeft verzoeker een schriftelijk wrakingsverzoek ingediend, waarin hij stelde dat hem ten onrechte een medisch onderzoek werd opgedrongen. De behandelend rechter heeft op het wrakingsverzoek gereageerd en meegedeeld daarin niet te berusten. Zowel verzoeker als de behandelend rechter zijn uitgenodigd voor een zitting op 9 juni 2023, maar beiden zijn niet verschenen.

De Centrale Raad van Beroep heeft overwogen dat het wrakingsverzoek niet-ontvankelijk moet worden verklaard, omdat verzoeker niet tijdig heeft gereageerd op de feiten die aanleiding gaven tot het wrakingsverzoek. De Raad heeft vastgesteld dat verzoeker niet heeft voldaan aan de eisen van de Algemene wet bestuursrecht, die bepalen dat een verzoek om wraking moet worden gedaan zodra de feiten aan de verzoeker bekend zijn geworden. De beslissing om het verzoek om wraking niet-ontvankelijk te verklaren is op 13 juni 2023 openbaar uitgesproken.

Uitspraak

22/289 ZW-W, 22/290 ZW-W
Datum beslissing: 13 juni 2023
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Beslissing op het verzoek om wraking gedaan door
[verzoeker] te [woonplaats] (verzoeker)
PROCESVERLOOP
Verzoeker heeft hoger beroep ingesteld tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag van 27 december 2021 in gedingen tussen verzoeker en de Raad van bestuur van het Uitvoeringsorgaan werknemersverzekeringen (Uwv).
De Raad heeft op 21 september 2022 een zitting gehouden. Dit betrof een zitting van de enkelvoudige kamer onder leiding van I.M.J. Hilhorst-Hagen (behandelend rechter). Verzoeker was niet bij deze zitting aanwezig. Het Uwv was vertegenwoordigd door zijn gemachtigde.
Na afloop van de zitting heeft de behandelend rechter het onderzoek heropend. Bij schrijven van 22 november 2022 is aan verzoeker meegedeeld dat de Raad een KNO-arts als deskundige zal benoemen. Daarbij is aan verzoeker een termijn van twee weken geboden om te reageren op de vraagstelling.
Verzoeker heeft naar aanleiding van de brief van 22 november 2022 diverse reacties gestuurd (ontvangen op 29 november 2022, 4 december 2022 en 6 december 2022). Daarbij is verzoeker niet inhoudelijk ingegaan op de vraagstelling. Verzoeker heeft betoogd dat er geen noodzaak is voor het benoemen van een deskundige, omdat – kort samengevat – het Uwv de hoofdgrond van het beroep en hoger beroep onbestreden zou hebben gelaten.
Bij schrijven van 4 januari 2023 heeft de Raad aan verzoeker onder meer het volgende laten weten:
  • dat zijn reacties geen aanleiding geven om af te zien van het benoemen van een deskundige;
  • dat het bezwaar dat verzoeker de verwijzing naar de in de vraagstelling genoemde stukken niet kon volgen begrijpelijk is.
Aan verzoeker zijn de in de conceptvraagstelling genoemde stukken toegezonden, met daarop vermeld welk gedingstuknummer het betreft. Daarbij is verzoeker een nieuwe termijn van twee weken geboden om op de vraagstelling te reageren.
Verzoeker heeft bij schrijven 18 januari 2023 nogmaals uiteengezet waarom hij vindt dat het benoemen van een deskundige ‘volledig misplaatst’ is.
Bij schrijven van 6 februari 2023 heeft de Raad aan verzoeker uitgelegd waarom de brief van 18 januari 2023 geen reden is om van de benoeming van een deskundige af te zien.
Bij brief van 27 februari 2023 heeft de Raad aan verzoeker laten weten dat prof. dr. C.W.R.J. Cremers is benoemd als deskundige en welke vragen aan hem zijn gesteld.
Bij brief 4 april 2023 heeft de Raad verzoeker gewezen op zijn belang bij het meewerken aan het onderzoek van de deskundige. Daarbij is erop gewezen dat als verzoeker zou besluiten desondanks toch niet mee te werken aan het onderzoek, de Raad daaraan de gevolgtrekkingen kan en zal verbinden die hem geraden voorkomen.
Op 17 april 2023 heeft de Raad van verzoeker een schriftelijk wrakingsverzoek ontvangen.
De behandelend rechter heeft gereageerd op het wrakingsverzoek en meegedeeld daarin niet te berusten.
Verzoeker en de behandelend rechter zijn uitgenodigd om te worden gehoord ter zitting van de Raad op 9 juni 2023. Verzoeker en de behandelend rechter zijn niet verschenen.

OVERWEGINGEN

1.1.
Artikel 8:15 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) bepaalt dat op verzoek van een partij elk van de rechters die een zaak behandelen, kan worden gewraakt op grond van feiten en omstandigheden waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen lijden.
1.2.
Artikel 8:16, eerste lid, van de Awb bepaalt dat het verzoek wordt gedaan zodra de feiten of omstandigheden aan de verzoeker bekend zijn geworden.
2. De kern van het wrakingsverzoek is de stelling van verzoeker dat hem ten onrechte een medisch onderzoek wordt opgedrongen. Volgens verzoeker is nader onderzoek overbodig, omdat de behandelend rechter op basis van de in hoger beroep aangevoerde gronden al tot het oordeel moet komen dat het hoger beroep gegrond is en verzoeker in het geschil met het Uwv in het gelijk moet worden gesteld.
3.1.
Met de brief van 27 februari 2023 was duidelijk dat er een deskundige was benoemd, wie die deskundige was en welke vragen daarbij door de Raad aan die deskundige waren gesteld. Bij de brief van 4 april 2023 is verzoeker gewezen op de gevolgen van het niet meewerken aan het onderzoek.
3.2.
Nu het wrakingsverzoek van verzoeker is gedateerd op 16 april 2023 en door de Raad is ontvangen op 17 april 2023, is niet voldaan aan de eis van artikel 8:16, eerste lid, van de Awb, dat het verzoek wordt gedaan zodra de feiten of omstandigheden aan de verzoeker bekend zijn geworden.
4. Wat is overwogen onder 3.1 en met 3.2 betekent dat het verzoek om wraking nietontvankelijk moet worden verklaard.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep verklaart het verzoek om wraking niet-ontvankelijk.
Deze beslissing is gegeven door E.J.M. Heijs als voorzitter en L.M. Tobé en K.M.P. Jacobs als leden, in tegenwoordigheid van R. van Doorn als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 13 juni 2023.
De griffier De voorzitter
(getekend) R. van Doorn (getekend) E.J.M. Heijs