In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 19 juni 2023 uitspraak gedaan in hoger beroep. De Raad verklaart zich onbevoegd om kennis te nemen van het hoger beroep dat door appellant is ingesteld. Dit besluit is genomen op basis van de wettelijke bepalingen die geen mogelijkheid bieden voor hoger beroep bij de Raad tegen uitspraken van de Raad zelf. De Raad heeft wel het verzoek van appellant om schadevergoeding wegens overschrijding van de redelijke termijn toegewezen. De appellant had verzocht om schadevergoeding op grond van artikel 6 van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens, omdat de behandeling van het hoger beroep langer had geduurd dan de toegestane termijn van twee jaar. De Raad heeft vastgesteld dat er meer dan twee jaar verstreken was sinds de ontvangst van het hoger beroepschrift op 4 mei 2021 tot de uitspraak op 19 juni 2023. Dit leidde tot een schadevergoeding van € 500,-, die ten laste van de Staat komt. De Raad heeft ook bepaald dat het door appellant betaalde griffierecht van € 134,- wordt terugbetaald. De uitspraak volgt op een eerdere uitspraak van de Raad van 15 januari 2019, waarin het hoger beroep van appellant kennelijk niet-ontvankelijk was verklaard vanwege het niet tijdig betalen van het griffierecht. De Raad heeft in deze procedure de argumenten van appellant beoordeeld en geconcludeerd dat hij onbevoegd is, maar dat de schadevergoeding wel gerechtvaardigd is.