ECLI:NL:CRVB:2023:1145
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Beoordeling van de arbeidsongeschiktheid van appellante in het kader van de Wet WIA
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 21 juni 2023 uitspraak gedaan in het hoger beroep van appellante tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Limburg. Appellante had bezwaar gemaakt tegen de vaststelling van haar arbeidsongeschiktheid door het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv), dat haar arbeidsongeschiktheid op 41,84% had vastgesteld. De rechtbank had het beroep van appellante ongegrond verklaard, waarop zij in hoger beroep ging. De Raad oordeelde dat het Uwv voldoende gemotiveerd had dat de aan de berekening van het arbeidsongeschiktheidspercentage ten grondslag gelegde functies in medisch opzicht geschikt waren voor appellante. De verzekeringsarts bezwaar en beroep had op 2 mei 2022 gerapporteerd dat er op de datum in geding geen aanleiding was om meer beperkingen op te nemen. Appellante had onvoldoende bewijs geleverd om aan te tonen dat haar beperkingen waren onderschat. De Raad volgde de rechtbank in haar oordeel dat het zorgvuldigheidsgebrek was hersteld met het rapport van de verzekeringsarts en dat de klachten van appellante over agorafobie niet voldoende waren onderbouwd. De Raad bevestigde de aangevallen uitspraak en wees de verzoeken van appellante af.