Uitspraak
22.2993 WIA
A.H.G. Boelen.
Centrale Raad van Beroep
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 21 juni 2023 uitspraak gedaan in het hoger beroep van appellant tegen de beëindiging van zijn WIA-uitkering door het Uwv. Appellant, die zich op 1 oktober 2005 ziekmeldde met lichamelijke klachten, ontving sinds 2011 een loongerelateerde WGA-uitkering. In 2020 heeft het Uwv zijn WIA-uitkering beëindigd, omdat hij minder dan 35% arbeidsongeschikt werd geacht. Appellant betwistte deze beslissing en stelde dat de verzekeringsarts zijn belastbaarheid onjuist had vastgesteld, mede vanwege zijn ziekte van Crohn en de bijwerkingen van zijn medicatie.
De rechtbank Limburg had eerder het beroep van appellant ongegrond verklaard, waarbij werd geoordeeld dat het Uwv de onzorgvuldigheid van het onderzoek had hersteld door appellant alsnog fysiek te onderzoeken. In hoger beroep herhaalde appellant zijn bezwaren, maar de Raad oordeelde dat het Uwv de zorgvuldigheid in de besluitvorming had gewaarborgd. De Raad bevestigde dat de verzekeringsartsen voldoende informatie hadden om de belastbaarheid van appellant vast te stellen en dat de geselecteerde functies medisch geschikt waren. De Raad concludeerde dat er geen aanleiding was om te twijfelen aan de conclusies van de verzekeringsartsen en dat het hoger beroep van appellant niet slaagde.
De uitspraak bevestigt de eerdere beslissing van de rechtbank en houdt in dat het Uwv terecht de WIA-uitkering van appellant heeft beëindigd. Er werd geen veroordeling in proceskosten uitgesproken.