ECLI:NL:CRVB:2023:113

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
19 januari 2023
Publicatiedatum
23 januari 2023
Zaaknummer
21/3099 WW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek om herziening en schadevergoeding in het kader van de Werkloosheidswet

Op 19 januari 2023 heeft de Centrale Raad van Beroep uitspraak gedaan in de zaak met nummer 21/3099 WW. Verzoeker heeft op 14 juli 2021 verzocht om herziening van een eerdere uitspraak van de Raad van 21 oktober 2020, waarin zijn Werkloosheidswet-uitkering (WW) was herzien en een boete was opgelegd. Verzoeker stelde dat er nieuwe feiten waren die aanleiding gaven voor herziening, maar de Raad oordeelde dat deze feiten niet voldaan aan de voorwaarden van artikel 8:119 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). De Raad concludeerde dat de door verzoeker ingebrachte stukken geen nieuw feit opleverden dat tot een andere uitspraak had kunnen leiden.

Daarnaast heeft verzoeker ook verzocht om schadevergoeding van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv). De Raad oordeelde dat dit verzoek niet kon worden toegewezen, omdat het verzoek om schadevergoeding niet van toepassing was op het rechtsmiddel van herziening. De Raad heeft het verzoek om herziening en het verzoek om schadevergoeding beide afgewezen. De uitspraak is gedaan door rechter E. Dijt, in tegenwoordigheid van griffier O.N. Haafkes, en is openbaar uitgesproken op dezelfde datum.

Uitspraak

21.3099 WW

Datum uitspraak: 19 januari 2023
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het verzoek om herziening van de uitspraak van de Raad van 21 oktober 2020, 19/4816 en uitspraak op het verzoek om veroordeling tot vergoeding van schade
Partijen:
[verzoeker] te [woonplaats] (verzoeker)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Verzoeker heeft op 14 juli 2021 verzocht om herziening van de uitspraak van de Raad van
21 oktober 2020 (ECLI:NL:CRVB:2020:2578). Op 31 maart 2022 heeft hij verzocht om veroordeling van het Uwv tot vergoeding van schade.
Het Uwv heeft geen gebruik gemaakt van de gelegenheid om een inhoudelijke reactie te geven op de verzoeken.
Verzoeker heeft nadere stukken ingebracht.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 8 december 2022. Verzoeker is verschenen. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. P.J. Reith.

OVERWEGINGEN

1.1.
Voor de van belang zijnde feiten en omstandigheden wordt verwezen naar de hiervoor vermelde uitspraak van de Raad van 21 oktober 2020.
1.2.
Bij de uitspraak waarvan herziening wordt verzocht, heeft de Raad de uitspraak van de rechtbank Gelderland vernietigd voor wat betreft het bedrag van de boete. De Raad heeft overwogen dat het Uwv aannemelijk heeft gemaakt dat verzoeker in de periode 1 juli 2015 tot en met 3 juli 2016 werkzaamheden als zelfstandige heeft verricht. Verzoeker heeft zijn inlichtingenverplichting overtreden door het Uwv geen mededeling te doen van zijn activiteiten als zelfstandige. Het Uwv heeft terecht de Werkloosheidswet-uitkering (WW) van verzoeker over de periode 29 juni 2015 tot en met 3 juli 2016 herzien en op goede gronden een bedrag van €28.568,85 bruto teruggevorderd. Omdat verzoeker de inlichtingenverplichting heeft geschonden was het Uwv verplicht hem een boete op te leggen. De Raad heeft aanleiding gezien voor het aannemen van verminderde verwijtbaarheid over de periode 4 maart 2016 tot en met 3 juli 2016. De Raad heeft vervolgens de hoogte van de boete vastgesteld op in totaal € 4.517,10. Volgens de Raad is deze boete passend en geboden.
2. Verzoeker heeft in zijn verzoek om herziening gesteld dat uit artikelen van Wieringa Advocaten uit 2010 en van de Nationale Ombudsman uit 2012 blijkt dat niet-declarabele uren niet in mindering kunnen worden gebracht op een WW-uitkering. Ook blijkt volgens verzoeker uit een brief van de Belastingdienst van 31 maart 2022 dat hij ten onrechte in de Fraude Signalering Voorziening (FSV) van de Belastingdienst terecht is gekomen. Verzoeker verzoekt tevens vergoeding van schade.
3. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
3.1.
Op grond van artikel 8:119 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) kan de bestuursrechter op verzoek van een partij een onherroepelijk geworden uitspraak herzien op grond van feiten of omstandigheden die:
a. hebben plaatsgevonden vóór de uitspraak;
b. bij de indiener van het verzoekschrift vóór de uitspraak niet bekend waren en redelijkerwijs niet bekend konden zijn; en
c. waren zij bij de bestuursrechter eerder bekend geweest, tot een andere uitspraak zouden hebben kunnen leiden.
3.2.
Volgens vaste rechtspraak van de Raad (bijvoorbeeld de uitspraak van 11 april 2019, ECLI:NL:CRVB:2019:1308) dient het bijzondere rechtsmiddel van herziening er niet toe om een hernieuwde discussie te voeren, noch om een discussie over de betreffende uitspraak te openen, maar om een rechterlijke uitspraak die berust op een naderhand onjuist gebleken feitelijk uitgangspunt te herstellen.
3.3.
Verzoeker heeft zijn herzieningsverzoek onderbouwd met drie stukken. Over deze stukken wordt als volgt overwogen. Met de artikelen van Wieringa Advocaten uit 2010 en van de Nationale Ombudsman uit 2012 heeft verzoeker in feite beoogd een hernieuwde discussie te voeren over wat in de uitspraak van de Raad van 21 oktober 2020 is vastgesteld. Uit wat in 3.2 is overwogen volgt dat het rechtsmiddel van herziening daar niet toe kan strekken. Daarbij wordt nog overwogen dat anders dan verzoeker bepleit uit deze artikelen niet blijkt dat niet-declarabele uren niet in mindering kunnen worden gebracht op een WWuitkering. Ter zitting is besproken dat uit de brief van de Belastingdienst van 31 maart 2022 blijkt dat verzoeker in de FSV van de Belastingdienst terecht is gekomen als gevolg van een verzoek van het Uwv in 2017 om informatie over het inkomen van verzoeker. Deze brief van de Belastingdienst kan geen ander licht werpen op de uitspraak van de Raad waarvan herziening is verzocht en reeds daarom is er geen sprake van een nieuw feit in de zin van artikel 8:119, eerste lid, van de Awb.
3.4.
Uit het vorenstaande volgt dat niet is voldaan aan de voorwaarden voor herziening en dat het verzoek om herziening van de uitspraak van de Raad van 21 oktober 2020 dient te worden afgewezen.
4. Het verzoek om veroordeling tot schadevergoeding moet worden aangemerkt als een verzoek als bedoeld in titel 8.4 van de Awb. Uit artikel 8:119, tweede lid, van de Awb volgt dat deze titel niet van toepassing is op het rechtsmiddel van herziening. Dit betekent dat het verzoek om veroordeling van het Uwv tot vergoeding van schade alleen al hierom moet worden afgewezen.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten is geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep
- wijst het verzoek om herziening af;
- wijst het verzoek om veroordeling tot vergoeding van schade af.
Deze uitspraak is gedaan door E. Dijt, in tegenwoordigheid van O.N. Haafkes als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 19 januari 2023.
(getekend) E. Dijt
(getekend) O.N. Haafkes