ECLI:NL:CRVB:2023:1129

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
21 juni 2023
Publicatiedatum
22 juni 2023
Zaaknummer
21/2643 ZW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake maatmanurenomvang en Ziektewetuitkering

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) tegen een uitspraak van de rechtbank Midden-Nederland. De rechtbank had het beroep van betrokkene, die in dienst was bij de Dienst Justitiële Inrichtingen van het Ministerie van Justitie en Veiligheid, gegrond verklaard. Betrokkene had zich ziekgemeld en ontving een uitkering op grond van de Ziektewet (ZW). Het Uwv had vastgesteld dat de mate van arbeidsongeschiktheid van betrokkene 59,17% was, maar betrokkene was het niet eens met de vastgestelde eerste ziektedag en de maatmanomvang van 18 uur per week. De rechtbank oordeelde dat het Uwv een nieuwe beslissing op bezwaar moest nemen, omdat de maatmanomvang onjuist was vastgesteld.

In het hoger beroep heeft de Raad voor de Rechtspraak geoordeeld dat de maatmanomvang niet van invloed is op de hoogte van de ZW-uitkering. De Raad vernietigde de uitspraak van de rechtbank en verklaarde het beroep van betrokkene tegen het besluit van het Uwv ongegrond. De Raad concludeerde dat er geen aanleiding was om inhoudelijk in te gaan op de maatmanurenomvang, aangezien betrokkene inmiddels hersteld was verklaard en geen uitkering op grond van de Wet WIA had aangevraagd. De uitspraak werd gedaan op 21 juni 2023.

Uitspraak

21 2643 ZW

Datum uitspraak: 21 juni 2023
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Midden-Nederland van
3 juni 2021, 20/2725 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
[betrokkene] te [woonplaats] (betrokkene)

PROCESVERLOOP

Het Uwv heeft hoger beroep ingesteld en nadere stukken ingediend.
Namens betrokkene heeft mr. A.J.M. Arentz-Veldkamp een verweerschrift en een nader stuk ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 10 mei 2023. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door [A.]. Betrokkene is verschenen, bijgestaan door
mr. Arentz-Veldkamp.

OVERWEGINGEN

1.1.
Betrokkene was vanaf 1 februari 1997 in dienst bij de Dienst Justitiële Inrichtingen van het Ministerie van Justitie en Veiligheid (DJI, werkgever), laatstelijk in de functie van [naam functie] in de Penitentiaire Inrichting [lokatie]. Betrokkene heeft zich op 18 februari 2019 ziekgemeld. Per 1 maart 2019 is het dienstverband van betrokkene op zijn verzoek beëindigd. Betrokkene heeft aansluitend een uitkering op grond van de Ziektewet (ZW) toegekend gekregen.
1.3.
In het kader van een eerstejaars ZW-beoordeling (EZWb) heeft het Uwv onderzoek verricht, op basis waarvan de conclusie is getrokken dat de mate van arbeidsongeschiktheid van betrokkene 59,17% is. Bij besluit van 20 februari 2020 heeft het Uwv vastgesteld dat betrokkene op 17 februari 2020 meer dan 35% arbeidsongeschiktheid is en bepaald dat de ZW-uitkering van betrokkene daarom ongewijzigd blijft. Betrokkene heeft tegen dit besluit bezwaar gemaakt, omdat hij het niet eens is met de vastgestelde eerste ziektedag; deze moet volgens betrokkene worden vastgesteld op 26 juli 2018, de dag waarop betrokkene de bedrijfsarts heeft bezocht, en waarna betrokkene naar zijn mening wegens zijn gezondheid niet meer in staat is geweest om 36 uur per week te werken. Ook is betrokkene van mening dat de ZW-uitkering te laag is, omdat het Uwv de maatmanomvang ten onrechte heeft vastgesteld op 18 uur in plaats van op 36 uur.
1.4.
Bij beslissing op bezwaar van 30 juni 2020 (bestreden besluit) heeft het Uwv het bezwaar van betrokkene tegen het besluit van 20 februari 2020 ongegrond verklaard.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van betrokkene tegen het bestreden besluit gegrond verklaard. De rechtbank heeft betrokkene niet gevolgd in zijn standpunt dat de eerste ziektedag eerder ligt dan op 18 februari 2019, omdat er geen onderbouwing is voor het standpunt van betrokkene dat hij doorlopend volledig arbeidsongeschikt is geweest vanaf een datum gelegen voor 18 februari 2019. De rechtbank heeft overwogen dat in het geval van appellant wel sprake is van een zogeheten medische afzakker. Naar het oordeel van de rechtbank heeft betrokkene voldoende onderbouwd dat hij in september 2018 om medische redenen minder is gaan werken. De rechtbank is tot de conclusie gekomen dat het bestreden besluit daarom niet in stand kan blijven en dat het Uwv moet uitgaan van een maatmanomvang van 36 uur per week. De rechtbank heeft overwogen dat zij niet zelf in de zaak kan voorzien, omdat de hoogte van de ZW-uitkering opnieuw moet worden berekend. De rechtbank heeft het Uwv daarom opgedragen een nieuwe beslissing op bezwaar te nemen.
3.1.
Het hoger beroep van het Uwv is gericht tegen het oordeel van de rechtbank dat het een nieuwe beslissing op bezwaar moet nemen, omdat is uitgegaan van een onjuiste urenomvang van de maatman.
3.2.
Betrokkene heeft bevestiging van de aangevallen uitspraak verzocht. Betrokkene handhaaft zijn standpunt dat hij wegens zijn gezondheid genoodzaakt was om zijn arbeidsduur met ingang van 17 september 2018 terug te brengen.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
De Raad stelt voorop dat, anders dan de rechtbank kennelijk heeft verondersteld, de maatmanomvang niet van invloed is op de hoogte van de ZW-uitkering. De rechtbank heeft daarom ten onrechte op basis van haar inhoudelijk oordeel over de maatmanomvang het bestreden besluit vernietigd en het Uwv opgedragen een nieuwe beslissing op bezwaar te nemen. Alleen daarom al slaagt het hoger beroep.
4.2.
De ZW-uitkering van betrokkene is per 20 november 2020 beëindigd omdat betrokkene hersteld is verklaard door de bedrijfsarts. Betrokkene heeft inmiddels nieuw werk gevonden en heeft geen uitkering op grond van de Wet WIA aangevraagd. De Raad ziet ook anderszins geen aanleiding om zich inhoudelijk uit te laten over de maatmanurenomvang van betrokkene. Verder heeft betrokkene geen hoger beroep ingesteld tegen het oordeel van de rechtbank over de eerste ziektedag. Dit betekent dat de aangevallen uitspraak moet worden vernietigd. De Raad zal het door betrokkene tegen het bestreden besluit ingestelde beroep alsnog ongegrond verklaren.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep
- vernietigt de aangevallen uitspraak;
- verklaart het beroep tegen het besluit van 30 juni 2020 ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door E.J.J.M. Weyers als voorzitter en D. Hardonk-Prins en
F.M. Rijnbeek als leden, in tegenwoordigheid van L.R. Kokhuis als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 21 juni 2023.
(getekend) E.J.J.M. Weyers
De griffier is verhinderd te tekenen