Uitspraak
17.2178 WIA, 18/3089 WIA
OVERWEGINGEN
16 december 2015 een gewijzigde Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) opgesteld. Een arbeidsdeskundige bezwaar en beroep heeft vervolgens met inachtneming van de aangepaste FML nieuwe functies geselecteerd en de mate van arbeidsongeschiktheid vastgesteld op 44,24%.
WGA-vervolguitkering, waarbij de mate van arbeidsongeschiktheid is vastgesteld op 35 tot 45%. Bij besluit van 26 september 2017 (bestreden besluit 3) heeft het Uwv na een beoordeling door een verzekeringsarts bezwaar en beroep en een arbeidsdeskundige bezwaar en beroep het bezwaar gegrond verklaard, het besluit van 18 april 2016 herroepen en vastgesteld dat de mate van arbeidsongeschiktheid per 1 juni 2016 47,31% bedraagt.
(SBC-code 264122) blijft, ondanks een aanpassing van de FML op genoemde aspecten passend, omdat geen sprake is van afleiding van activiteiten door anderen, niet aan de lopende band wordt gewerkt, geen sprake is van langdurig achtereen lezen van instructies en een belasting voor eigen gevoelens uiten in die functie niet aan de orde is. Ook de functie van samensteller (SBC-code 271130) is ondanks de aanpassing van de FML’s geschikt geacht, waarbij de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep heeft toegelicht dat sprake is van een rustige werkomgeving, niet aan de lopende band wordt gewerkt, langdurig lezen niet voorkomt en geen sprake is van klantcontacten en er geen noodzaak bestaat voor veelvuldig overleg.
WGA-vervolguitkering toegekend, berekend naar een mate van arbeidsongeschiktheid van
45 tot 55%. De bestreden besluiten 2 en 3 zijn, gezien de nadere motivering van de verzekeringsarts bezwaar en beroep en de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep, pas in hoger beroep voorzien van een toereikende medische en arbeidskundige onderbouwing. Deze schending van artikel 7:12, eerste lid, van de Awb zal onder toepassing van artikel 6:22 van de Awb worden gepasseerd omdat aannemelijk is dat belanghebbenden hierdoor niet zijn benadeeld. Ook als het gebrek in de bestreden besluiten zich niet zou hebben voorgedaan, zouden besluiten met gelijke uitkomst zijn genomen. Dit leidt ertoe dat de hoger beroepen niet slagen en dat de aangevallen uitspraak 1, voor zover aangevochten, en aangevallen uitspraak 2, beiden met verbetering van motivering worden bevestigd.
(3 x 0,5 punt, waarbij de zaken in verband met samenhang worden beschouwd als 1 zaak met een waarde per punt van € 837,-). De proceskosten worden vastgesteld op een totaalbedrag van € 4.603,50. Daarnaast dient het Uwv het door appellante in beroep (zaak 18/3089) en het – in beide zaken – in hoger beroep betaalde griffierecht te vergoeden.