ECLI:NL:CRVB:2023:1067
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Beoordeling van de mate van arbeidsongeschiktheid en geschiktheid van functies in het kader van de Wet WIA
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 7 juni 2023 uitspraak gedaan in hoger beroep over de mate van arbeidsongeschiktheid van appellante, die een WIA-uitkering ontvangt. De zaak betreft de vaststelling van de arbeidsongeschiktheid op 55,59% met ingang van 1 oktober 2021, na eerdere besluiten van het Uwv. Appellante had eerder een loongerelateerde WGA-uitkering ontvangen, maar na een herbeoordeling door het Uwv werd haar arbeidsongeschiktheid verhoogd naar 72,16% en later weer verlaagd naar 55,59%. De rechtbank Rotterdam had het beroep van appellante tegen het besluit van het Uwv gegrond verklaard, maar het Uwv had in hoger beroep de uitspraak van de rechtbank bestreden.
Tijdens de zitting op 26 april 2023 heeft appellante, bijgestaan door haar advocaat mr. A. Bosveld, haar standpunt toegelicht. Het Uwv werd vertegenwoordigd door mr. M.W.L. Clemens. Appellante betoogde dat haar beperkingen waren onderschat en dat zij volledig arbeidsongeschikt was. De rechtbank had echter geoordeeld dat het medisch oordeel van het Uwv juist was en dat de functies die aan de berekening van het arbeidsongeschiktheidspercentage ten grondslag lagen, medisch geschikt waren voor appellante.
De Centrale Raad van Beroep heeft de overwegingen van de rechtbank onderschreven en geoordeeld dat er geen aanleiding was om te twijfelen aan de juistheid van het medisch oordeel. De Raad bevestigde dat het Uwv voldoende had gemotiveerd dat de aan de berekening van het arbeidsongeschiktheidspercentage ten grondslag gelegde functies in medisch opzicht voor appellante geschikt waren. De uitspraak van de rechtbank werd bevestigd, en er werd geen veroordeling in de proceskosten uitgesproken.