ECLI:NL:CRVB:2023:1054
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Weigering van bijzondere bijstand voor huurschuld en de beoordeling van zeer dringende redenen
In deze zaak gaat het om de weigering van het college van burgemeester en wethouders van Almere om bijzondere bijstand te verlenen aan appellant voor de kosten van een huurschuld. Appellant, die sinds 1997 bijstand ontvangt, heeft in 2019 een aanvraag ingediend voor bijzondere bijstand ter hoogte van € 1.247,30. Het college heeft deze aanvraag afgewezen, met als argument dat er geen recht op bijstand bestaat voor schulden en dat er geen zeer dringende redenen zijn om toch bijstand te verlenen. Appellant is het niet eens met deze afwijzing en heeft hoger beroep ingesteld.
De Centrale Raad van Beroep heeft de zaak behandeld op een zitting op 25 april 2023, waarbij appellant via videobellen aanwezig was, samen met zijn advocaat, mr. J.B. de Jong. Het college was niet vertegenwoordigd. De Raad heeft de argumenten van appellant in hoger beroep beoordeeld, waarbij appellant aanvoert dat hij al jaren in moeilijke omstandigheden verkeert en dat zijn situatie uitzichtloos is. Hij stelt dat de verhuurder de huurverhoging heeft bevroren en dat hij in staat is geweest om de huur te betalen, maar dat hij toch recht heeft op bijzondere bijstand vanwege de dreiging van huisuitzetting.
De Raad concludeert dat de afwijzing van de aanvraag om bijzondere bijstand in stand blijft. De Raad benadrukt dat de woorden 'zeer dringende redenen' in de wet een uitzonderingskarakter hebben en dat deze alleen van toepassing zijn als de omstandigheden van de betrokkene niet op een andere manier kunnen worden verholpen. De Raad bevestigt dat appellant niet in een situatie verkeert waarin hij bedreigd wordt met huisuitzetting of afsluiting van nutsvoorzieningen, en dat de afwijzing van de aanvraag dus terecht is. Appellant krijgt geen vergoeding voor proceskosten en het betaalde griffierecht wordt niet teruggegeven.