In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 12 april 2022 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen het besluit van het college van burgemeester en wethouders van Dijk en Waard, dat de aanvraag van appellante voor bijzondere bijstand voor advocaatkosten had afgewezen. De Raad oordeelde dat de afwijzing van de bijzondere bijstand voor de advocaatkosten niet rechtmatig was, omdat appellante geen zelfstandige gronden had aangevoerd die de afwijzing konden onderbouwen. De Raad heeft vastgesteld dat de redelijke termijn in zowel de bestuurlijke als de rechterlijke fase is overschreden. De totale procedure heeft meer dan vijf jaar geduurd, terwijl de redelijke termijn voor een procedure in drie instanties in beginsel niet langer dan vier jaar mag duren. De Raad heeft de behandelingsduur in de rechterlijke fase met zeven maanden verlengd, maar concludeerde dat de redelijke termijn met ruim 21 maanden was overschreden. Dit leidde tot een schadevergoeding van € 2.000,-, die gelijkelijk werd verdeeld tussen het college en de Staat der Nederlanden. Daarnaast werd het college veroordeeld tot vergoeding van de kosten van bezwaar tot een bedrag van € 1.082,- en de proceskosten van appellante tot een totaalbedrag van € 1.712,59. De uitspraak benadrukt het belang van een tijdige behandeling van bestuurszaken en de gevolgen van overschrijding van de redelijke termijn.