ECLI:NL:CRVB:2022:970
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Beëindiging van ZW-uitkering en beoordeling van arbeidsongeschiktheid
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 28 april 2022 uitspraak gedaan in hoger beroep over de beëindiging van de ZW-uitkering van appellant. Appellant, die zich op 8 december 2015 ziek meldde met klachten aan zijn rechterarm, ontving aanvankelijk een ZW-uitkering van het Uwv. Na een eerstejaars ZW-beoordeling concludeerde het Uwv in 2016 dat appellant per 7 januari 2017 geen recht meer had op ziekengeld, omdat hij in staat werd geacht om meer dan 65% van zijn oude loon te verdienen. Appellant heeft hiertegen bezwaar gemaakt, maar het Uwv verklaarde dit ongegrond. In de daaropvolgende jaren heeft appellant zich meerdere keren ziek gemeld en zijn ZW-uitkering is op verschillende momenten beëindigd.
De rechtbank Overijssel heeft het beroep van appellant tegen het besluit van het Uwv ongegrond verklaard, waarbij werd vastgesteld dat de verzekeringsartsen van het Uwv adequaat hadden gerapporteerd over de beperkingen van appellant. In hoger beroep herhaalde appellant zijn eerdere gronden en voerde aan dat hij als gevolg van pijnklachten recht had op een duurbeperking. Het Uwv pleitte voor bevestiging van de eerdere uitspraak.
De Centrale Raad van Beroep oordeelde dat er geen reden was om te twijfelen aan de conclusies van de verzekeringsarts bezwaar en beroep en de rechtbank. De Raad bevestigde dat met de Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) in voldoende mate rekening was gehouden met de fysieke beperkingen van appellant. De Raad concludeerde dat appellant in staat was tot het verrichten van passende licht fysieke arbeid en dat er geen nieuwe medische stukken waren ingediend die de eerdere conclusies konden weerleggen. De uitspraak van de rechtbank werd bevestigd en er werd geen veroordeling in proceskosten uitgesproken.