In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 13 januari 2022 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Den Haag. De appellante, die sinds 2011 in Zwitserland woont en een ouderdomspensioen ontvangt op grond van de Algemene Ouderdomswet, had medische kosten gemaakt tijdens een vakantie in Dubai in eind 2017. Deze kosten, ter hoogte van € 85,-, werden door haar gedeclareerd bij het CAK, maar het CAK weigerde de vergoeding op basis van het argument dat zij niet bevoegd was om kosten voor medische zorg buiten de EU te vergoeden. De rechtbank had het beroep van appellante tegen deze beslissing ongegrond verklaard.
Tijdens de procedure in hoger beroep heeft appellante aangegeven dat de medische kosten inmiddels door het Zwitserse orgaan Gemeinsamen Einrichtung KVG zijn vergoed, naar aanleiding van een uitspraak van het Bundesgericht Luzern. De Raad moest nu beoordelen of appellante nog procesbelang had bij een inhoudelijke beoordeling van de aangevallen uitspraak, nu de kosten al vergoed waren. De Raad concludeerde dat er geen sprake was van voldoende procesbelang, omdat het doel van de procedure, de vergoeding van de medische kosten, al was bereikt. De hypothetische mogelijkheid dat een uitspraak van de Raad in de toekomst zou kunnen helpen bij het afsluiten van een reisverzekering in Nederland, werd niet als voldoende procesbelang beschouwd.
Daarom verklaarde de Centrale Raad van Beroep het hoger beroep niet-ontvankelijk. De uitspraak werd gedaan door een meervoudige kamer, met E.E.V. Lenos als voorzitter en M.A.H. van Dalen-van Bekkum en F.J.L. Pennings als leden, in aanwezigheid van griffier M.E. van Donk. De beslissing werd openbaar uitgesproken op 13 januari 2022.