ECLI:NL:CRVB:2022:949

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
25 april 2022
Publicatiedatum
9 mei 2022
Zaaknummer
20/1095 PW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de hoogte van een bestuurlijke boete in het kader van draagkracht en inlichtingenverplichting

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 25 april 2022 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Rotterdam. De appellant, die bijstand ontving, had een boete opgelegd gekregen wegens het schenden van de inlichtingenverplichting. De Raad heeft vastgesteld dat de appellant geen inzicht heeft gegeven in zijn financiële situatie, ondanks eerdere verzoeken daartoe. De gemachtigde van de appellant verzocht ter zitting om aanhouding van de zaak om alsnog deze gegevens te verstrekken, maar dit verzoek werd afgewezen omdat het te laat was ingediend. De Raad oordeelde dat de appellant, die als zzp’er werkt en boven het bijstandsniveau verdient, geen aanleiding heeft gegeven om de boete te matigen. De Raad bevestigde de eerdere uitspraak van de rechtbank, die het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond had verklaard. De Raad concludeerde dat er geen grond was om de boete te verlagen, gezien de omstandigheden en de verklaring van de appellant over zijn inkomsten.

Uitspraak

20 1095 PW

Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van 7 februari 2020, 19/5586 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
het college van burgemeester en wethouders van Rotterdam (college)
Datum uitspraak: 25 april 2022

PROCESVERLOOP

Namens appellant heeft mr. J.J.E. Stout hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
Bij brief van 11 mei 2021 heeft de Raad appellant in het kader van zijn draagkracht onder meer verzocht gegevens over zijn inkomen te verstrekken.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 14 maart 2022. Appellant is verschenen, bijgestaan door mr. N. Roos, kantoorgenoot van mr. Stout. Het college heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. A. Zonneveld.

OVERWEGINGEN

1. De Raad gaat uit van de volgende in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden.
1.1.
Appellant ontving vanaf 23 januari 2018 bijstand naar 50% van de gehuwdennorm omdat hij een gezamenlijke huishouding voert met een niet-rechthebbende partner.
1.2.
Naar aanleiding van een signaal van het inlichtingenbureau over inkomsten uit arbeid en studiefinanciering van appellant heeft het college een onderzoek ingesteld naar de rechtmatigheid van de aan appellant verleende bijstand. De bevindingen van het onderzoek zijn voor het college aanleiding geweest om bij besluit van 7 januari 2019 de bijstand in te trekken vanaf 1 juni 2018 en de gemaakte kosten van bijstand terug te vorderen over de periode van 1 juni 2018 tot en met 31 december 2018 tot een bedrag van € 3.134,67. Daaraan ligt ten grondslag dat appellant geen melding heeft gemaakt van genoten inkomsten. Omdat hij geen inzage heeft gegeven in de omvang van die inkomsten, kan het recht op bijstand niet worden vastgesteld.
1.3.
Bij besluit van 19 februari 2019 heeft het college appellant een boete opgelegd van € 2.351,- wegens schending van de inlichtingenverplichting.
1.4.
Bij besluit van 19 september 2019 (bestreden besluit) heeft het college het bezwaar van appellant tegen het besluit van 19 februari 2019 gegrond verklaard en – voor zover hier van belang – de boete verlaagd naar € 2.214,83. Het college heeft het benadelingsbedrag vastgesteld op € 2.953,11 en is uitgegaan van normale verwijtbaarheid en recidive. Voor een matiging in verband met draagkracht zag het college geen aanleiding omdat sprake was van inkomsten boven de gehuwdennorm.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard.
3. In hoger beroep heeft appellant zich tegen de aangevallen uitspraak gekeerd. Hij heeft ter zitting toegelicht dat hij onvoldoende draagkracht heeft waardoor de boete moet worden gematigd.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Niet in geschil is dat appellant de op hem rustende inlichtingenverplichting heeft geschonden en dat het college verplicht was een boete op te leggen. Ook niet in geschil zijn de hoogte van het benadelingsbedrag, de recidive en de omstandigheid dat sprake is van normale verwijtbaarheid. Het geschil in hoger beroep ziet alleen op de vraag of de huidige financiële omstandigheden van appellant aanleiding vormen de boete te matigen.
4.2.
Wordt de beslissing van de bijstandverlenende instantie over de hoogte van de boete aan het oordeel van de rechter onderworpen, dan dient deze zijn oordeel daarover te vormen met inachtneming van de omstandigheden op dat moment, waaronder de financiële omstandigheden. Het ligt in de eerste plaats op de weg van de betrokkene daarover inzicht te geven. Dit is vaste rechtspraak (uitspraak van 11 januari 2016, ECLI:NL:CRVB:2016:12).
4.3.
De gemachtigde van appellant heeft ter zitting van de Raad verzocht om aanhouding van de zaak zodat appellant alsnog inzicht kan geven in zijn huidige financiële omstandigheden. De Raad wijst dit verzoek alleen al af omdat het pas ter zitting is gedaan, terwijl de Raad bij brief van 11 mei 2021 al om deze gegevens heeft verzocht. Appellant heeft ruimschoots de gelegenheid gehad de gegevens over te leggen. Bovendien heeft appellant ter zitting verklaard dat hij werkzaam is als zzp’er en inkomsten ontvangt boven bijstandsniveau, terwijl van de opgelegde boete nog een bedrag openstaat van € 64,83. Dit alles leidt ertoe dat er geen grond is om de boete te matigen.
4.4.
Uit 4.1 tot en met 4.3 volgt dat het hoger beroep niet slaagt.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door P.W. van Straalen, in tegenwoordigheid van B. van Dijk als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 25 april 2022.
(getekend) P.W. van Straalen
(getekend) B. van Dijk