ECLI:NL:CRVB:2022:934
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Beoordeling geschiktheid voor maatgevende arbeid en de rol van medische informatie in het hoger beroep
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 21 april 2022 uitspraak gedaan in het hoger beroep van appellante tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Den Haag. Appellante, die als gastvrouw werkte, had zich ziek gemeld en ontving ziekengeld op grond van de Ziektewet (ZW). Het Uwv had vastgesteld dat zij per 23 maart 2018 geen recht meer had op ziekengeld, omdat zij geschikt werd geacht voor haar eigen werk. De rechtbank had het beroep van appellante gegrond verklaard, maar de rechtsgevolgen van het bestreden besluit in stand gelaten. In hoger beroep voerde appellante aan dat zij ernstige klachten had en niet geschikt was voor haar maatmanfunctie of de geselecteerde functies. Het Uwv stelde dat de rechtbank ten onrechte niet had geoordeeld over het primaire standpunt dat appellante geschikt was voor haar eigen werk.
De Raad oordeelde dat de rechtbank zich voldoende had voorgelicht en geen reden had gezien om een deskundige te benoemen. De Raad bevestigde dat appellante ondanks haar beperkingen geschikt was voor haar eigen werk. De stelling van appellante dat haar laatst verrichte arbeid veel organisatorische aspecten kende, werd verworpen. De Raad concludeerde dat het Uwv de beperkingen van appellante niet had onderschat en dat er geen nieuwe medische informatie was ingediend die de beoordeling van het Uwv in twijfel trok. Het hoger beroep van appellante werd afgewezen en de aangevallen uitspraak werd bevestigd, met verbetering van de gronden.