ECLI:NL:CRVB:2022:93
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Proceskostenveroordeling na intrekking hoger beroep en vergoeding rechtsbijstand
Op 13 januari 2022 heeft de Centrale Raad van Beroep uitspraak gedaan in de zaak met nummer 19/3005 WLZ. Deze uitspraak betreft een hoger beroep dat door het CIZ is ingesteld, maar dat op 30 september 2021 door het CIZ is ingetrokken. Betrokkene, vertegenwoordigd door mr. H.H. Jansen, heeft verzocht om een proceskostenveroordeling in verband met de intrekking van het hoger beroep. De Raad heeft het onderzoek ter zitting achterwege gelaten en het onderzoek gesloten.
De Raad overweegt dat volgens artikel 8:118 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) het bestuursorgaan op verzoek van een partij kan worden veroordeeld in de proceskosten bij intrekking van het hoger beroep. De rechtbank had in de eerdere uitspraak al een proceskostenveroordeling uitgesproken, waardoor de Raad de kosten die betrokkene redelijkerwijs heeft moeten maken in het hoger beroep moest beoordelen. CIZ stelde dat er geen proceskostenveroordeling moest komen omdat zij het hoger beroep had ingetrokken na uitspraken van de Raad.
De Raad oordeelt dat er geen bijzondere omstandigheden zijn die een uitzondering op de regel van proceskostenveroordeling rechtvaardigen. Daarom wordt CIZ veroordeeld tot betaling van de proceskosten van betrokkene, die zijn begroot op € 759,- voor verleende rechtsbijstand. Betrokkene verzocht ook om vergoeding van de eigen bijdrage voor de verleende toevoeging, maar dit verzoek wordt afgewezen omdat de wet hierin niet voorziet. Wel wordt de vergoeding van de reiskosten van € 17,40 toegewezen, omdat CIZ hiermee heeft ingestemd. De totale kosten die CIZ moet vergoeden aan betrokkene bedragen € 776,40.