ECLI:NL:CRVB:2022:834
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Weigering WIA-uitkering op basis van medische beoordeling en arbeidsongeschiktheid
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 13 april 2022 uitspraak gedaan in hoger beroep over de weigering van een WIA-uitkering aan appellante, die zich had ziek gemeld vanuit de Werkloosheidswet. Appellante had een aanvraag ingediend op basis van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (WIA) en was van mening dat zij recht had op een uitkering vanwege haar medische beperkingen. De verzekeringsarts had vastgesteld dat appellante niet voldeed aan de criteria voor geen benutbare mogelijkheden (GBM) en had haar beperkingen vastgelegd in een Functionele Mogelijkhedenlijst (FML). De rechtbank had het beroep van appellante tegen het besluit van het Uwv ongegrond verklaard, en appellante ging in hoger beroep.
De Centrale Raad van Beroep heeft de zaak beoordeeld en geconcludeerd dat het Uwv terecht had vastgesteld dat appellante minder dan 35% arbeidsongeschikt was. De Raad oordeelde dat de medische beoordeling zorgvuldig was uitgevoerd en dat er geen aanleiding was voor verdergaande beperkingen dan die al waren vastgesteld. De Raad volgde het standpunt van het Uwv dat er op de datum in geding geen beperkingen aan beide handen waren, maar slechts aan de rechterhand. De door appellante ingebrachte medische informatie werd niet als voldoende overtuigend beschouwd om de eerdere conclusies van de verzekeringsartsen te weerleggen.
De Raad bevestigde de aangevallen uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat appellante niet in bewijsnood verkeerde, en dat er geen reden was om een onafhankelijke deskundige in te schakelen. De uitspraak van de Centrale Raad van Beroep bevestigde de eerdere beslissing van het Uwv om de WIA-uitkering te weigeren, en de rechtbank had de argumenten van appellante afdoende besproken en verworpen.