ECLI:NL:CRVB:2022:825
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Ontslag van een ambtenaar wegens vermeende examenfraude en de beoordeling van plichtsverzuim
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 14 april 2022 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere beslissing van de rechtbank Midden-Nederland. De zaak betreft het ontslag van een ambtenaar, betrokkene, die werkzaam was bij een stichting. Betrokkene werd beschuldigd van examenfraude na het toekennen van een maximale score aan een leerling voor een vraag waarvan de correctheid ter discussie stond. De stichting stelde dat betrokkene zich schuldig had gemaakt aan plichtsverzuim door een verkeerde correctie in te voeren, wat leidde tot een vertrouwensbreuk. De rechtbank had eerder geoordeeld dat het ontslag onterecht was, omdat de stichting niet had aangetoond dat betrokkene zich schuldig had gemaakt aan de verweten gedragingen.
In hoger beroep heeft de Raad de argumenten van de stichting beoordeeld. De Raad oordeelde dat de stichting niet aannemelijk had gemaakt dat betrokkene niet bevoegd was om de correctie uit te voeren en dat er geen onherstelbare vertrouwensbreuk was ontstaan. De Raad bevestigde de eerdere uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat het onderzoek door de stichting niet onzorgvuldig was, ondanks dat betrokkene niet voorafgaand aan het verwijt van fraude was gehoord. De Raad concludeerde dat de subsidiaire ontslaggrond ook niet standhield, omdat er geen bewijs was dat herplaatsing binnen de organisatie niet mogelijk was.
De Raad heeft de stichting veroordeeld in de proceskosten van betrokkene en het griffierecht vastgesteld. De uitspraak bevestigt de bescherming van ambtenaren tegen onterecht ontslag en benadrukt de noodzaak van zorgvuldige procedures bij disciplinaire maatregelen.