ECLI:NL:CRVB:2022:795

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
31 maart 2022
Publicatiedatum
12 april 2022
Zaaknummer
21/3569 MAW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Ambtenarenrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de capaciteiten van een sollicitant in een NAVO-functie door de Centrale Raad van Beroep

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere beslissing van de rechtbank Den Haag. De appellant, een ambtenaar bij de luchtmacht, had gesolliciteerd naar een NAVO-functie, maar zijn sollicitatie was afgewezen door de staatssecretaris van Defensie. De staatssecretaris had geoordeeld dat de appellant niet voldeed aan de functie-eisen, met name op het gebied van werkervaring. De rechtbank had het beroep van de appellant ongegrond verklaard, en de Raad bevestigt deze uitspraak. De Raad benadrukt dat het bestuursorgaan beoordelingsvrijheid heeft in sollicitatieprocedures en dat de rechter terughoudend moet zijn in de toetsing van deze beslissingen. De appellant voerde aan dat de selectiecommissie niet had onderzocht of de benoemde kandidaat voldeed aan alle functie-eisen en dat hij enkel op basis van een voorkeurswens was afgewezen. De Raad oordeelt dat deze argumenten niet slagen, aangezien de benoemde kandidaat wel degelijk voldeed aan de functie-eisen en de voorkeur van de staatssecretaris gerechtvaardigd was. De Raad concludeert dat het hoger beroep van de appellant niet slaagt en bevestigt de eerdere uitspraak van de rechtbank.

Uitspraak

21 3569 MAW

Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag van
25 augustus 2021, 20/3842 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Staatssecretaris van Defensie (staatssecretaris)
Datum uitspraak: 31 maart 2022

PROCESVERLOOP

Appellant heeft hoger beroep ingesteld.
De staatssecretaris heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 17 februari 2022. Appellant is verschenen. De staatssecretaris heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. A.J. Verdonk.

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellant heeft vanuit een [functie 1] bij de luchtmacht op 16 januari 2019 zijn belangstelling getoond voor de vacature van [functie 2] ([functie 2]), met als standplaats Vliegbasis [standplaats] in Duitsland. Dit betreft een NAVO-functie. Appellant heeft op 25 februari 2019 gesolliciteerd op deze functie.
1.2.
De staatssecretaris heeft op 9 april 2019 aan appellant medegedeeld dat deze functie niet aan hem is toegewezen, omdat hij qua werkervaring onvoldoende aansluit op het gewenste profiel.
1.3.
Het bezwaar van appellant tegen dit besluit is bij besluit van 22 april 2020 (bestreden besluit) ongegrond verklaard.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. Daartoe is het volgende overwogen. De rechtbank heeft vooropgesteld dat op grond van vaste rechtspraak de staatssecretaris bij het al dan niet toewijzen van een functie, met inbegrip van de te hanteren functie-eisen, een discretionaire bevoegdheid toekomt en dat de toetsing door de rechter van de gebruikmaking van die bevoegdheid terughoudend moet zijn. Naar het oordeel van de rechtbank heeft de staatssecretaris in redelijkheid de voorkeur kunnen geven aan de benoemde kandidaat die voldeed aan zowel de functie-eisen als de voorkeurswens. Hierbij is gelet op de reactie van het bevoegd gezag in aanmerking genomen dat beide kandidaten ervaring hebben op het gebied van ‘[functie-eis]’ ([functie-eis]) en aan boord van de E3A, maar dat de benoemde kandidaat in tegenstelling tot appellant recente ervaring heeft op dit punt. Het standpunt van appellant dat de staatssecretaris de voorkeurswens van [functie 3] ([functie 3]) ervaring alleen maar heeft opgenomen om te zorgen dat appellant niet in aanmerking zou kunnen komen voor de functie, heeft de rechtbank niet gevolgd. Hiertoe is overwogen dat de staatssecretaris met de toelichting over de achtergrond van de gevraagde [functie 3] ervaring, in redelijkheid tot deze wens heeft mogen komen. Het late moment van toevoegen van deze wens maakt niet dat deze wens niet gesteld had mogen worden. De rechtbank heeft verder geoordeeld dat de staatssecretaris ten onrechte heeft nagelaten een verslag van de briefselectie te maken, zoals door appellant betoogd. Naar het oordeel van de rechtbank is appellant hierdoor niet benadeeld omdat de uitkomst hetzelfde zou zijn wanneer dit gebrek zich niet zou hebben voorgedaan. Het was immers duidelijk voor de staatssecretaris welke van de twee sollicitanten voldeed aan zowel de functie-eisen als de voorkeurswens. Met toepassing van art. 6:22 van de Algemene wet bestuursrecht is dit gebrek gepasseerd.
3. In hoger beroep heeft appellant zich op hierna te bespreken gronden tegen de aangevallen uitspraak gekeerd.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
De beslissing van een bestuursorgaan in een sollicitatieprocedure zoals hier aan de orde is het resultaat van een beoordeling van de capaciteiten van de betrokkene tegen de achtergrond van de functie-eisen. Daarbij heeft het bestuursorgaan beoordelingsvrijheid. Daarom is deze toetsing door de rechter terughoudend. Zij is in beginsel beperkt tot de beantwoording van de vraag of het bestuursorgaan niet in redelijkheid tot zijn oordeel heeft kunnen komen. De Raad verwijst naar zijn uitspraak van 7 juli 2011, ECLI:NL:CRVB:2011:BR1576.
4.2.
Wat appellant in hoger beroep heeft aangevoerd, is grotendeels een herhaling van wat hij in beroep heeft aangevoerd. De rechtbank heeft deze beroepsgronden adequaat besproken en geoordeeld dat de staatssecretaris de sollicitatie van appellant in redelijkheid heeft mogen afwijzen. De Raad onderschrijft dit oordeel van de rechtbank en de daaraan ten grondslag liggende overwegingen. Hieraan wordt het volgende toegevoegd.
4.3.
Appellant heeft betoogd dat de selectiecommissie niet heeft onderzocht of de benoemde kandidaat voldeed aan alle betreffende functie-eisen en dat hij enkel op grond van de voorkeurswens is afgewezen. Dit betoog kan niet slagen. Anders dan appellant stelt, is de voorkeurswens van ervaring als [functie 3] niet gebruikt als enige criterium voor functie toewijzing. De voorzitter van de selectiecommissie heeft in diverse e-mailberichten een uitgebreide toelichting gegeven met betrekking tot de sollicitatieprocedure. Uit deze toelichting kan worden afgeleid dat een toetsing heeft plaatsgevonden aan de betreffende noodzakelijke functie-eisen, zoals vermeld in de NAVO-functiebeschrijving. In deze functiebeschrijving zijn de noodzakelijke functie-eisen op het gebied van werkervaring beschreven als ervaring in [functie-eis] en in ‘Education & Training Management’ (ETMG). Ook is een functie-eis opgenomen met betrekking tot ‘Education/Training’. Deze opleidingseis betreft als eerste een universitaire opleiding met vier jaar post gerelateerde ervaring. De voorkeur is uitgegaan naar de benoemde kandidaat omdat deze naast de gestelde functie-eisen ook voldeed aan de voorkeurswens, in tegenstelling tot appellant.
4.4.
Het betoog van appellant dat de benoemde kandidaat niet voldeed aan de noodzakelijke functie-eis van werkervaring met betrekking tot ETMG, slaagt niet. In de e-mailberichten van
4 juli 2019 en 31 juli 2020 is gemotiveerd uiteengezet dat de benoemde kandidaat in voldoende mate voldeed aan deze functie-eis, die ziet op leidinggeven in een opleidingseenheid of omgeving. Zo is aangevoerd dat de benoemde kandidaat de afgelopen drie jaar in zijn functie als [functie 3] training als neventaak had en verantwoordelijk was voor het beheer en de uitvoering van de training voor de operationele bezetting van een squadron.
Ook heeft appellant zich ten onrechte op het standpunt gesteld dat de benoemde kandidaat niet zou voldoen aan de noodzakelijke functie-eis met betrekking tot de opleiding. Uit de gegeven toelichting volgt dat de benoemde kandidaat beschikt over een universitaire graad en gelet op zijn vorige functie als instructeur en evaluator en zijn huidige functie als [functie 3] ruime ervaring heeft opgebouwd met training en trainingsprogramma’s, waarmee voldaan is aan de opleidingseis.
4.5.
Uit 4.1. tot en met 4.4 volgt dat het hoger beroep niet slaagt en de aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door J.J.T. van den Corput, in tegenwoordigheid van R. van Doorn als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 31 maart 2022.
(getekend) J.J.T. van den Corput
(getekend) R. van Doorn