ECLI:NL:CRVB:2022:79
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Weigering WIA-uitkering op basis van arbeidsongeschiktheid en geschiktheid van functies
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 7 januari 2022 uitspraak gedaan in het hoger beroep van appellante tegen de weigering van het Uwv om haar een WIA-uitkering toe te kennen. Appellante, die eerder als junior assistent manager werkte, meldde zich op 15 juni 2012 ziek en na een wachttijd weigerde het Uwv haar een uitkering op grond van de Wet WIA toe te kennen. De verzekeringsarts van het Uwv stelde dat appellante belastbaar was, maar de arbeidsdeskundige concludeerde dat zij minder dan 35% arbeidsongeschikt was. Appellante voerde aan dat haar beperkingen waren onderschat en dat er een urenbeperking moest worden aangenomen vanwege haar psychische en lichamelijke klachten. Ze verwees naar een rapport van haar eigen verzekeringsarts, maar de Raad oordeelde dat het Uwv voldoende had gemotiveerd dat de functies die aan appellante waren aangeboden medisch geschikt waren.
De rechtbank had eerder het beroep van appellante ongegrond verklaard, en de Centrale Raad onderschreef deze beslissing. De Raad oordeelde dat de medische beoordeling van het Uwv correct was en dat er geen reden was om aan te nemen dat de functies niet geschikt waren voor appellante. De Raad bevestigde dat het opleidingsniveau van appellante terecht op niveau 2 was vastgesteld en dat haar beperkte beheersing van de Nederlandse taal en ervaring met computers geen belemmeringen vormden voor het vervullen van de geselecteerde functies. De uitspraak van de rechtbank werd bevestigd, en er werd geen aanleiding gezien voor een veroordeling in de proceskosten.