In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 5 april 2022 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Gelderland. De zaak betreft de verlaging van de bijstandsuitkering van appellante met 40% gedurende twee maanden, omdat zij onvoldoende gebruik heeft gemaakt van een door het college aangeboden arbeidsinschakelingstraject. Appellante ontving sinds 11 september 2009 bijstand en was gestart met een MBO-opleiding en een re-integratietraject bij het Participatiehuis. Tijdens dit traject heeft zij zich echter meerdere keren te laat of helemaal niet gemeld, wat leidde tot de opgelegde maatregel door het college.
Appellante heeft in hoger beroep aangevoerd dat haar gedragingen niet verwijtbaar zijn en dat de maatregelen buitenproportioneel zijn. De Raad heeft echter geoordeeld dat appellante niet in de bewijslast is geslaagd om aan te tonen dat haar gedragingen niet aan haar kunnen worden verweten. De Raad heeft vastgesteld dat het college bevoegd was om de maatregelen op te leggen, gezien de omstandigheden van de zaak. De Raad heeft ook opgemerkt dat appellante haar gezondheidsklachten niet voldoende heeft onderbouwd en dat zij haar situatie had moeten bespreken met de klantmanager of medewerkers van het Participatiehuis.
De Centrale Raad van Beroep heeft de aangevallen uitspraak van de rechtbank bevestigd, wat betekent dat de verlaging van de bijstandsuitkering van appellante in stand blijft. De Raad heeft geen aanleiding gezien voor een veroordeling in de proceskosten.