ECLI:NL:CRVB:2022:78
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Toekenning van een IVA-uitkering en arbeidsongeschiktheid in het kader van de Wet WIA
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 10 januari 2022 uitspraak gedaan in hoger beroep over de toekenning van een IVA-uitkering aan appellant, die zich ziek had gemeld op 29 september 2015. De verzekeringsarts heeft op basis van de beschikbare informatie en zijn bevindingen tijdens het spreekuur diverse beperkingen vastgesteld in de fysieke belastbaarheid van appellant. De arbeidsdeskundige heeft geconcludeerd dat de geselecteerde functies passend zijn, en het Uwv heeft het bezwaar van appellant tegen de toekenning van een loongerelateerde WGA-uitkering ongegrond verklaard. De rechtbank Noord-Holland had eerder het beroep van appellant tegen dit besluit ongegrond verklaard.
Appellant heeft in hoger beroep aangevoerd dat hij volledig arbeidsongeschikt is en recht heeft op een IVA-uitkering. Hij betwist de conclusies van de verzekeringsartsen en stelt dat er verdergaande beperkingen hadden moeten worden vastgesteld. De Raad heeft overwogen dat de beoordeling van de arbeidsongeschiktheid op basis van de Wet WIA correct is uitgevoerd. De Raad heeft de argumenten van appellant verworpen, onder andere omdat de datum in geding de toekenning van de WGA-uitkering per 26 september 2017 betreft en niet de latere vaststelling van arbeidsongeschiktheid per 7 april 2020.
De Raad heeft geconcludeerd dat er geen aanleiding is om te twijfelen aan de juistheid van de medische beoordelingen en dat de arbeidsdeskundige zijn conclusies voldoende heeft gemotiveerd. De Raad heeft de aangevallen uitspraak van de rechtbank bevestigd en geoordeeld dat appellant niet voldoet aan de voorwaarden voor toekenning van een IVA-uitkering, omdat zijn mate van arbeidsongeschiktheid per 26 september 2017 op 45,94% is vastgesteld.