ECLI:NL:CRVB:2014:4323

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
19 december 2014
Publicatiedatum
19 december 2014
Zaaknummer
12-3351 WIA
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toekenning loonaanvullingsuitkering en toepassing van artikel 60 Wet WIA

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 19 december 2014 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Utrecht. De zaak betreft de toekenning van een loonaanvullingsuitkering aan betrokkene, die door de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (UWV) was afgewezen. De rechtbank had geoordeeld dat het UWV artikel 60, tweede lid, van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) onjuist had toegepast. Dit artikel regelt de inkomenseis voor WGA-uitkeringen en de wachttijd voor herziening van deze inkomenseis. De rechtbank oordeelde dat de wachttijd van twee maanden niet van toepassing was op de situatie van betrokkene, omdat zijn toegenomen arbeidsongeschiktheid zich had voorgedaan tijdens de loongerelateerde fase van de uitkering.

In hoger beroep heeft het UWV betoogd dat de rechtbank ten onrechte had geoordeeld dat de wachttijd niet van toepassing was. Het UWV stelde dat de inkomenseis pas niet meer geldt na een wijziging van de verdiencapaciteit die ten minste twee maanden heeft voortgeduurd, ook als deze wijziging zich tijdens de loongerelateerde uitkering voordoet. De Raad heeft de argumenten van het UWV gevolgd en vastgesteld dat de bewoordingen van artikel 60, tweede lid, duidelijk zijn en geen andere uitleg toelaten. De Raad concludeerde dat de inkomenseis niet eerder kan worden herzien dan na twee maanden na de wijziging van de verdiencapaciteit.

De Centrale Raad van Beroep heeft het hoger beroep van het UWV gegrond verklaard, de eerdere uitspraak van de rechtbank vernietigd en het beroep van betrokkene ongegrond verklaard. De Raad heeft geen aanleiding gezien voor een veroordeling in de proceskosten. Deze uitspraak benadrukt de strikte toepassing van de regels omtrent de inkomenseis en de wachttijd in het kader van de Wet WIA.

Uitspraak

12/3351 WIA
Datum uitspraak: 19 december 2014
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Utrecht van 24 mei 2012, 11/3417 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (appellant)
[Betrokkene] te [woonplaats] (betrokkene)
PROCESVERLOOP
Appellant heeft hoger beroep ingesteld.
Namens betrokkene heeft mr. E.R. Jonkman, advocaat, een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 26 september 2014.
Appellant heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. E.J.S. van Daatselaar. Betrokkene is verschenen, bijgestaan door mr. Jonkman.

OVERWEGINGEN

1.1.
Bij besluit van 26 augustus 2010 heeft appellant vastgesteld dat betrokkene met ingang van 30 juli 2010 tot 30 juli 2011 recht heeft op een loongerelateerde WGA-uitkering op grond van de Wet Werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA). Bij de toekenning van deze uitkering heeft appellant betrokkene meegedeeld dat hij 43% arbeidsongeschikt is en de inkomenseis € 458,54 bedraagt.
1.2.
Bij besluit van 16 maart 2011 heeft appellant vastgesteld dat betrokkene na het eindigen van de loongerelateerde uitkering, dus met ingang van 30 juli 2011, recht heeft op een WGA-vervolguitkering. Op 6 juni 2011 is betrokkene gestart in een vrijwilligersfunctie bij een mediaproductiebedrijf. Op 9 juni 2011 heeft betrokkene een melding van toegenomen arbeidsongeschiktheid gedaan.
1.3.
Op 9 augustus 2011 heeft een verzekeringsarts van appellant betrokkene onderzocht en geconcludeerd dat betrokkene met ingang van 6 juni 2011 volledig arbeidsongeschikt is. Volgens de verzekeringsarts heeft betrokkene in verband met een ernstige psychische stoornis geen benutbare mogelijkheden. Bij besluit van 18 augustus 2011 heeft appellant vervolgens vastgesteld dat betrokkene met ingang van 1 september 2011 niet meer in aanmerking komt voor een vervolguitkering, maar wel voor een loonaanvullingsuitkering. Het door betrokkene tegen dit besluit gemaakte bezwaar heeft appellant bij besluit van 3 oktober 2011 (bestreden besluit) ongegrond verklaard.
2.1.
De rechtbank heeft in een tussenuitspraak van 13 maart 2012 geoordeeld dat appellant bij het bestreden besluit onjuiste toepassing heeft gegeven aan artikel 60, tweede lid, van de Wet WIA. Met verwijzing naar een aantal passages uit de Memorie van Toelichting bij de Wet WIA heeft de rechtbank geoordeeld dat het de bedoeling van de wetgever is geweest dat de in artikel 60, tweede lid, van de Wet WIA genoemde wachttijd van twee maanden slechts van toepassing is op de gedeeltelijk arbeidsgeschikte die een loonaanvullingsuitkering of een vervolguitkering ontvangt, maar niet op de situatie van betrokkene, waarin de toename van de arbeidsongeschiktheid zich heeft voorgedaan in de loongerelateerde fase. Ook uit de systematiek van de Wet WIA vloeit volgens de rechtbank voort dat de wachttijd als bedoeld in artikel 60, tweede lid, van de Wet WIA niet op appellant van toepassing is. De rechtbank heeft daartoe overwogen dat artikel 60 van de Wet WIA is getiteld ‘De loonaanvullingsuitkering en vervolguitkering van de WGA-uitkering’, waaruit logischerwijs voortvloeit dat dit artikel slechts van toepassing is op de verzekerde die een loonaanvullingsuitkering of een vervolguitkering ontvangt.
2.2.
Nadat appellant de rechtbank had meegedeeld geen gebruik te maken van de gelegenheid het door de rechtbank geconstateerde gebrek te herstellen, heeft de rechtbank het beroep van betrokkene onder verwijzing naar de tussenuitspraak gegrond verklaard, het bestreden besluit vernietigd en appellant opgedragen een nieuwe beslissing op het bezwaar van betrokkene te nemen, met inachtneming van hetgeen in de tussenuitspraak is overwogen.
3.1.
Appellant heeft zich in hoger beroep op het standpunt gesteld dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat in dit geval artikel 60, tweede lid, van de Wet WIA niet van toepassing is. De inkomenseis geldt pas niet meer op het moment dat de wijziging van de verdiencapaciteit (per 6 juni 2011) ten minste twee kalendermaanden heeft voortgeduurd. Deze wachttijd geldt ook indien de wijziging zich voordoet tijdens de loongerelateerde uitkering. Artikel 60, tweede lid, van de Wet WIA beoogt te voorkomen dat een kortdurende wijziging van de verdiencapaciteit direct doorwerkt in de hoogte van de uitkering.
3.2.
Betrokkene heeft zich op het standpunt gesteld dat de wachttijd van artikel 60, tweede lid, Wet WIA in zijn situatie niet van toepassing is en heeft zich verenigd met de overwegingen van de rechtbank.
4.1.
De Raad komt tot de volgende beoordeling.
Artikel 60, tweede lid, van de Wet WIA luidt als volgt.
"De inkomenseis wordt vastgesteld op de dag dat recht ontstaat op een WGA-uitkering en is voor de verzekerde die in staat is met arbeid meer dan 20% te verdienen van het maatmaninkomen per uur, gelijk aan 50% van de resterende verdiencapaciteit. De inkomenseis wordt herzien nadat een wijziging in de resterende verdiencapaciteit twee kalendermaanden heeft voortgeduurd. De inkomenseis geldt niet meer nadat de verzekerde ten minste twee kalendermaanden slechts in staat is geweest om met arbeid ten hoogste 20% te verdienen van het maatmaninkomen per uur."
4.2.
De bewoordingen van dit artikellid zijn duidelijk en laten geen andere uitleg toe dan dat de voor appellant bij besluit van 26 augustus 2010 vastgestelde inkomenseis niet eerder kan worden herzien dan na verloop van twee kalendermaanden na 6 juni 2011, de datum met ingang waarvan zijn verdiencapaciteit tot minder dan 20% van zijn maatmaninkomen was afgenomen.
4.3.
Het argument van betrokkene dat uit het opschrift van artikel 60 van de Wet WIA kan worden afgeleid dat het tweede lid van dit artikel slechts van toepassing is op de situatie waarin sprake is van een wijziging van de resterende verdiencapaciteit tijdens de ontvangst van een loonaanvullings- of vervolguitkering van de WGA-uitkering, treft geen doel. Zoals appellant terecht heeft aangevoerd komt dit opschrift niet meer betekenis toe dan dat de inkomenseis alleen van betekenis is voor deze twee uitkeringssoorten, maar wordt in het tweede lid van artikel 60 van de Wet WIA met betrekking tot het tijdstip met ingang waarvan de inkomenseis wordt herzien geen onderscheid gemaakt naar de soort van WGA-uitkering die de verzekerde ontvangt op het moment waarop de wijziging van de resterende verdiencapaciteit is ingetreden.
4.4.
Gelet op hetgeen in 4.2 en 4.3 is overwogen slaagt het hoger beroep, dient de aangevallen uitspraak te worden vernietigd en het inleidend beroep ongegrond te worden verklaard.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep
  • vernietigt de aangevallen uitspraak,
  • verklaart het beroep tegen het besluit van 3 oktober 2011 ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door J.P.M. Zeijen als voorzitter en R.E. Bakker en G. van der Wiel als leden, in tegenwoordigheid van M. Crum als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 19 december 2014.
(getekend) J.P.M. Zeijen
(getekend) M. Crum

MK